[13]
Heel vroeg in den morgen staat er een reiger een voetbad te nemen in het zacht-nevelig ven. Hij schijnt te peinzen als een Dante, en naar een diepe gedachte te zoeken.
Rondom het ven rijen zich deftige, donkere sparreboomen als kandelaren nevenseen, met hunne toppen citroen-goud verlicht door de opkomende zon.
De toppen staan goud weerspiegeld in het ven.
De witte berkenstammen, hier en daar, doen mee als kaarsen op het altaar van den morgen.
De blaadjes, die rond hunne twijgen zwermen, tinkelen van licht en goud.
Dat is toch niet van de zon?
De zon zit nog te laag achter de bosschen... Dan is het van den herfst!...