frisschen zij den mond met een glas van den pastoor zijn edel, oud patersbier-op-flesschen.
Dat oude bier! Door paters, die er zelf nooit van drinken, in een abdij ergens in de dorstige Kempen gebrouwd; jaren op flesch, juist op snee, voller dan wijn, geestig van aard, goud en kristal van kleur en van doorzicht, en voorzichtig ingeduffeld, als iets zeer breekbaars in veel wattigen, wolligen schuim.
Maar pas op bij 't opendoen! Ontplofbaar en verrassend als een zevenslager.
Vijf stappen op zij of ge zijt nat tot op uw hemd.
‘Vulkanenbier,’ noemt de koster het, en gaat er ver af staan.
Menheer de secretaris is meer man en houdt de soepterrien gereed vooruit gestoken. Dat is nog al eens noodig geweest...
En ach, het bier dan met een pollepel in de glazen moeten schenken is zoo belachelijk en smakeloos,