Mijnheer Pirroen
(1922)–Felix Timmermans, Eduard Veterman– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
1e Tooneel.CATO.
CATO
(bindt aan een tafelpoot een zeer dun touwtje vast, dat ze in haar mond heeft. Dan doet ze drie passen achterwaarts: het touwtje staat gespannen):
Drie... (memoreert) dat is: één... twéé... drié hoepla! (ze gaat naar de tafel terug en stapt drie maal achteruit) Een, twee... drie...
| |
2e Tooneel.PIRROEN - CATO.
PIRROEN
(staat het aan te zien):
Maar snapt ge nu niet dat ge eerder den tafelpoot uittrekt dan uw tand! CATO:
Menheer de Notaris! PIRROEN:
Uit!... Sst... Buiten zeg ik! Is die klok gelijk? CATO:
Juist lijk goud menheer de Notaris! PIRROEN:
Daar zijt ge toch zeker van? CATO:
Zoo zeker als ik geboren ben! 'k Geloof zelfs dat ze nog wat achter is... | |
[pagina 60]
| |
PIRROEN:
Achter?... (denkt even) Dat is goed... Dat kan niet beter! (er wordt gebeld) Zeg dat ik niet t' huis ben! Ik ben voor niemand t' huis. (Cato af) .
| |
3e Tooneel.PIRROEN:
Juist half zeven... nog dertig minuten... nog 1800 seconden! (ziet door 't venster) ginder de schoone Pauw (roept) Hé Putiphar. Jongen! 'k Heb u van morgen gezegd ze komt... Ik voel het aan mijn hart, ze komt! Z' is nu al aan 't gaan! Ik zie haar al gaan... zoo fier lijk gij, maar wat rapper... zoo lijk een schippeken dat drijft... Putiphar, als ze daar is roep ik u! Ah, Ah!
| |
4e Tooneel.PIRROEN - CATO - DE KLEERMAKER.
CATO
(om den hoek van de deur):
Menheer de notaris, de kleermaker! PIRROEN:
Dat moet ge mij toch niet voorspellen. Laat de vent binnen, ge weet dat 'k hem verwacht! (Cato wenkt de kleermaker binnen) .
KLEERMAKER:
Dag menheer de notaris (buigt veel) Ik breng het costuum... Ik zou morgen wel gekomen zijn... maar ziet ge 'k moet morgen naar een begrafenis gaan.
PIRROEN
(trekt hem het pak af, doet het open):
Hier bij 't licht! KLEERMAKER:
Dat is er nog al een broeksken hé menheer de notaris... een perel van een stof! PIRROEN:
Te licht! 'k Had gezegd koffie en melk. 't Is bijna klaar melk. | |
[pagina 61]
| |
CATO:
't Hangt er van af hoeveel melk gij in uw koffie doet. PIRROEN:
Bemoeit gij u maar met uw eigen broeken! (tot kleermaker) Omdat gij zwarte koffie drinkt, moet ge niet denken dat ik zooveel melk drink en maar zooveel koffie (wijst op zijn vinger) . Die broek is te licht.
KLEERMAKER
(verbauwereerd):
Menheer de notaris... die stof was niet meer in 't magazijn... 'k Heb alles afgezocht... PIRROEN:
Ge hadt geen duimkruid vent, ge naamt het eerste het beste! Hoeveel kost die vod? KLEERMAKER:
Met de frak en de vest, 50 frank. PIRROEN:
En de broek alleen? KLEERMAKER:
De broek alleen?... De broek? bij het andere 50 frank. PIRROEN:
Dat is te samen? KLEERMAKER:
Vijftig frank... PIRROEN:
Geef hem er 60! Hier zijn de sleutels, Cato. (Cato af)
KLEERMAKER
(in zijn schik):
Dat ge zoo altijd 't zelfde purper draagt Menheer de notaris? (pauze Pirroen zegt niets).
KLEERMAKER:
't Is wel een goed weer Menheer de notaris. PIRROEN:
Dat weet ik ook. (pauze) .
KLEERMAKER
(na wat stilte):
't Is toch erg dat die vrouw zich dezen morgen in 't water heeft verdronken. PIRROEN:
Ik lees de gazet?... Welke vrouw?... KLEERMAKER:
Een weduwe van 6 kinderen. Ze kon niet meer werken.... PIRROEN:
Ik lees de gazet! Ik lees de gazet! Hier zie als g' het niet gelooft! (laat een dagblad zien) Waar zijn die kinderen?
| |
[pagina 62]
| |
KLEERMAKER:
Bij hun moeder... (Cato komt op)
PIRROEN:
En z' is verdronken!... KLEERMAKER:
Men heeft ze nog gered... PIRROEN:
Waarom zijt ge dan niet begonnen met te zeggen: ‘Men heeft een vrouw gered, die zich verdronken had met zes kinderen’... Weet ge wat ge doet? Nee? Ik wel. Cato geef die vent nog 60 frank, en geeft gij die aan die moeder. Maar zeg niet dat ze van mij komen of ge maakt geen costuums meer voor mij! Alles geven tot op een, duit na! 'k Zal er achter hooren! KLEERMAKER:
O die vrouw zal u danken! PIRROEN:
't Zijn mijn zaken niet! Weg tot de naaste jaar! Weg! Cato, die klok is toch juist! CATO
(met kleermaker af):
Zoo juist als een goud, maar z' is wat achter! | |
5e Tooneel.PIRROEN
(beziet het costuum en laat het dan slordig neervallen):
Een mensch rijgt zich aan zijn costuums aan, tot hij in een blijft steken... (minachtend) Filosofie! nu geen Filosofie!... Ik wil begraven worden met een zwart... maar z' hebben mij nog niet... Tien over half zeven (steekt zijn pijp aan) (voor de klok) Tik-tak - tik-tak - tik-tak... Die kleine is een beetje scheef, verdorie dat heb ik nog nooit gezien. Dat scheelt een minuut, en dat zijn er twee in de keering... nu is 't nog altijd tien over half zeven, en toch is 't al door. Hoe laat is het dan?... Maar komen zal ze... dat voel ik... (wandelt over en weer, smoort). (Blijft weer voor de klok staan) Nog altij... Nee (loopt er op toe, gaat op een stoel staan) elf minuten over half zeven, en die wijzer wat scheef dat maakt 13 over half zeven
| |
[pagina 63]
| |
en de klok is wat achter dat maakt veertien over half zeven!... Op een minuut komt het niet, ze komt immers toch! Ze moet! Nu moet ik me kleeden. (pakt het kleergoed hobbel en sobbel op, wil er mee gaan, ziet nog eens om naar de klok. Onderwijl is Anna-Marie zwaarmoedig in de deur gekomen) .
| |
6e Tooneel.PIRROEN - ANNA-MARIE.
PIRROEN
(gaat naar haar):
Beste Kind! Toch opgestaan... Is 't wat beter?... ANNA-MARIE
(mat):
Ik hield het niet meer uit in bed... Ik ben doodmoe... (zet zich) (pauze) .
PIRROEN:
Ik wist niet dat ge zoo broos waart... lijk een zeepbel. Heb ik gisteren verschoten! ANNA-MARIE:
Ik weet niet. (staart voor zich uit) Ik weet niet wat ik heb... Ik kan niet meer uit mezelf wijs worden.
PIRROEN:
De honing van de oogen kind! De honing van de oogen! Als die begint te vloeien dan... doet men dingen... dingen... waarvan men juist heeft gezegd ze niet te doen... ANNA-MARIE:
De honing der oogen?... PIRROEN:
Als ge zoo malkander beziet ge weet wel en ge wordt zoo naar elkaar toegezogen... gevaarlijk, gevaarlijk... dan gaan de hersens van slag, kaduc! ANNA-MARIE:
Misschien hebt ge wel gelijk. PIRROEN:
'k Heb het gisteren ondervonden... Alles staat stil. Paf! ANNA-MARIE:
Ik voel me net een uurwerk... dat van slag is. (Pirroen stemt in) En nu sta ik
| |
[pagina 64]
| |
daar midden in de groote, pronkerige kamer... zonder dat ik eenig nut heb... O 't is vreeselijk 't is vreeselijk. PIRROEN:
Tegen wie zegt g' het!... 'k Heb het gisteren ondervonden. 't Was of alle wieltjes in me braken!... Met wat kan ik u helpen? ANNA-MARIE:
Dat kunt ge toch niet mijnheer Pirroen. PIRROEN:
Nonkel als 't u belieft! ANNA-MARIE
(lacht bleek):
't Is heel lief van u... (weer moe) maar daar zijn van die dingen... waarin niemand helpen kan...
PIRROEN
(na gepeinsd te hebben):
Ja die zijn er, maar die moogt ge niet willen dat z' er zijn! Ik peins soms waarom is dat! ‘Het staat geschreven!’ zeggen ze. Maar ik wil niet dat het geschreven staat! Ik wil het niet! Ik wil baas zijn van mijn eigen! Als ik met Césarinne wil trouwen, dan zal ik haar hebben of... niet hebben. Dat spreekt, maar als ik haar niet heb... dan wil ik nog niet dat het geschreven staat. Maar ze komt! Al stond haar hart op sterk water! ANNA-MARIE
(lacht even) (voor zich):
Wat een leegte hè... Wat een leegte opeens... Net of ge gedroomd hebt van een tuin met groote gazons, met bloemen op de boomen en bloemen op den grond, en dat ge dan wakker wordt in een slijkerigen stal. (ze lacht mismoedig) Ach in Vlaanderen is 't evenmin melk en honing voor een menschenhart, als onder mijnen blauwen Italiaanschen Hemel.
PIRROEN:
Als 't maar van lucht te veranderen was! Dan had ik al lang naar Rusland of China geweest. Maar ge moet nu toch alles niet zwaarder opnemen dan het is. Dat is geen kwaad. Dat is zich per abuis in den vinger snijden. Als men 't bloed ziet, denkt men dood te bloeden, men ver- | |
[pagina 65]
| |
beeldt zich al dood, maar 't geneest... na een maand is 't geloopen, en men denkt niet meer aan den dood... ANNA-MARIE:
Maar als ge in uw hart gestoken hebt... dan mag een ander dat niet te licht inzien... (ze staat op 't punt van te schreien) .
PIRROEN:
'k Zie 't niet lichtveerdig in... Ik wil u maar troosten... en 't gaat niet... (stilte) Maar het hart is een teere plaats, en toch ook een sterke. Twintig jaar... Maar men kan het met één speldeprik... met een woord zoo kapot breken... Dat hebt ge gisteren wel ondervonden... ik ook.
ANNA-MARIE:
Gisteren was ik nog zoo ingelukkig en nu... nu is alles kapot... Van morgen terwijl ik in mijn tranen haast stikte zong er een Italiaan in de straat... God! 't was als een oude droom die openging, 't was verrukkelijk... Opeens stond ik weer in m'n Italië, 'k zag alles terug, de bergen, de vijvers..., de cypressen, de witte steden... en den avond daaroverheen (mat) . En als ik me dan bedenk dat ik me daar misdeeld voelde.
PIRROEN
(zucht, wandelt smorend over en weer...):
Heeft hij u nog niet opgezocht... (Anna-Marie schudt neen) . Nog altijd niet. 'k Zal hem gaan halen! Hij moet vergiffenis vragen, die laffe cameeënslikker! (Anna-Marie barst in schreien uit) . God... wat heb ik nu weer gezegd! Kom kindeken... begint ge weer te schreien... (zoet) Als 't u blieft, wacht tot 't avond als g' alleen zijt. Ik kan geen tranen zien!
(Pauze. Anna-Marie huilt uit. Pirroen weet geen raad en houdt haar hand streelend vast. Zij kijkt op).
ANNA-MARIE:
Ge moet me... geen dwaas ding vinden... Nonkeltje... Het is waarlijk... geen | |
[pagina 66]
| |
gril van me geweest... Ik ben zoo héél veel van hem gaan houden... (zij zit. Hij staat, zij leunt tegen hem aan) Zoo ontzaggelijk veel... dat ik nu niet kan begrijpen,... dat alles... voorbij is...
PIRROEN:
Ja kind,... ja... maar alles vliegt voorbij... de dagen... de jaren... (kijkt naar de klok) Verdorie... kind-lief... ik moet u wegjagen nog zeven minuten... nog zeven... en ik moet me nog verkleeden... Ik val haast om!
ANNA-MARIE:
Moet ge uit, nonkeltje? PIRROEN:
Ik nee, nee, er komt iemand in. Mijne arme, kleine Anna-Marie, gisteren ontnam men u veel schoon geluk... maar 't komt terug... wat ik u zeg...
(geeft haar een kus op het voorhoofd. Zij tegen hem leunend, laat zich meeleiden naar de deur, en neemt daar met een dankbare blik afscheid van hem. Anna-Marie af. Pirroen blijft eenige oogenblikken in gedachten staan, met den knop in zijn hand. Dan schiet hem plotselings de klok te binnen.
Alle wijzers en wijzerplaten... nog zes minuten (schreeuwt) Cato! Cato! (houdt zijn nieuw costuum onder den arm en verdwijnt in de kamer) .
| |
7e Tooneel.PIRROEN - CATO.
CATO
(gangdeur op):
Ja, menheer de notaris? PIRROEN
(weer op, zonder frak):
Cato... 't is al zeven vóór zeven. CATO:
Nee mijnheer... 't is vijf voor zeven! PIRROEN:
Maar de wijzer is scheef, en de klok is wat achter! (hij maakt z'n vest los)
CATO:
Moet mijnheer uit? | |
[pagina 67]
| |
PIRROEN
(in de deur):
Nieuwsgierige mosterdpot!.. Cato hou die wijzer vast! (exit) .
CATO:
M'n lieve menheer daar zit een glaasken op! PIRROEN:
Hou er dan uw hand voor! En help me even met mijn broek! (exit) .
CATO:
Maar wat denkt ge wel? Weet ge wie ik ben! Menheer de notaris! (Ze staat op een stoel en houdt de hand voor de wijzerplaat) .
PIRROEN
(in de kamer):
De broek! CATO:
Ik denk er niet aan. PIRROEN
(als voren):
De pijpen zijn zoo nauw... ze nijpen rond mijn beenen, ik kan ze niet aantrekken. CATO:
Doe dan uwe andere aan! PIRROEN:
Maar ik krijg ze ook niet meer uit. Kom rap. Of hebt ge dan nog nooit een broek gezien! CATO:
Nog nooit, en 'k ben er ook niks niet nieuwsgierig naar! PIRROEN
(als voren):
Cato wat voert ge daar uit? Zet ge musschenklemmen? CATO:
Neen. Ik hou de wijzers vast, menheer de notaris. PIRROEN
(als voren):
Hoe laat is het nu? CATO:
Dat weet ik niet. PIRROEN
(als voren):
Zie op de klok! CATO:
Dat kan ik niet! PIRROEN
(als voren):
Waarom niet? CATO:
Mijn hand zit er voor! PIROEN
(als voren):
Neem ze dan weg! CATO:
Dan loopen de wijzers door! PIRROEN:
Laat ze maar loopen... CATO
(gilt):
Drie minuten voor zeven! Nu is die salamander toch doorgeloopen! | |
[pagina 68]
| |
PIRROEN
(met de nieuwe broek aan, z'n vest dichtgeknoopt, en de nieuwe frak over zijn arm. Hij kleedt zich verder aan, en kijkt telkens op de klok):
Cato ga naar de gang... Als er gebeld wordt dan is 't een dame. (Doet zijn boord en das aan) .
CATO:
Natuurlijk. PIRROEN:
Laat haar dan direkt binnen. Ik verwacht haar. CATO:
Hoe weet gij dat het een dame zal zijn. PIRROEN:
Als 'k het u zeg! Als 'k het u zeg! (roept dit tegen heur oor) (Cato af) .
| |
8e Tooneel.PIRROEN alleen.
(Kleedt zich verder aan, in zijn agitatie knoopt hij de vest verkeerd, zoodat er een knoop overschiet.) Hé, hier een knoop te weinig, en daar eene te veel... (hij begrijpt) O! (herbegint te knoopen, ziet de klok) Nog twee! (hij trekt z'n frak aan) (zuchtend) Laat ze nu maar binnenkomen!
(Wandelt geruster, ziet naar de klok) Nu is ze daar! (wordt angstig. Luistert) Nu is zij daar... zij blijft staan... heft haar hand op... (men belt) (Triomphantelijk) Ah! Ah! (Is vol zalige ontroering) (Cato op) .
PIRROEN:
Hemel! Wat is 't? Waar is ze? Waar is ze! CATO:
Daar is een knecht van Mejuffrouw Negendonck... PIRROEN:
Stik! CATO:
De Juffrouw is doodziek... Ze wil nog een kleinigheid veranderen aan het testament... Ge moet seffens komen... | |
[pagina 69]
| |
PIRROEN
(woedend):
Als ze mij wat wil vertellen moet ze maar blijven leven tot ik bij haar kom! (duwt haar weg. Hij loopt boos rond, trekt aan tafelkleed, zet stoelen om. Dan blijft hij naar d' horlogie zien. Hij luistert. Hij wandelt, loopt gejaagder, angstig, ziet schuw naar de klok. Blijft staan als versteend... Stilte. In de verte slaat een klok zeven uur... Hij prevelt mee... en zegt mat) : Die is niet juist, de mijne wel... Ik houd mij aan de mijne... (luistert... maar nu ratelt zijn klok en zeven zilveren slagen gonzen door het huis. Elke slag is als een messteek. Hij moet zich vasthouden... Richt zich ineens op en spreekt als om zich-zelf te overtuigen) : De wijzer is scheef en z' is wat achter, dat is nog twee... (Hij wandelt nog eens over en weer. Na een poos schrikt hij op, en blijft met zijn neus voor de klok opzien. Luistert naar buiten, naar de deur, loopt over en weer. Zijn zenuwen beginnen te werken. Hij moet de oogen dicht doen om zijn emotie te overwinnen. Dan gaat hij langzaam naar de klok, opent het deurtje. Hij loopt nog eens over en weer, luistert weer, en gaat dan vastberaden naar de klok, en houdt met zijn wijsvinger de slinger stil. De wijzer staat kwart na zevenen.
.
Hij blijft een lange poos met zijn vinger op dezelfde plek, onbeweeglijk in gedachten. Dan valt hij opeens in den stoel, die onder de klok staat, neer, en begint te snikken met de handen voor de oogen)
doek.
|
|