Mijnheer Pirroen
(1922)–Felix Timmermans, Eduard Veterman– Auteursrecht onbekend
[pagina 36]
| |
Césarinne's kamer.
| |
[pagina 37]
| |
1e Tooneel.CÉSARINNE - PIRROEN - ANNA-MARIE.
Pirroen en Anna-Marie worden door Césarine binnengeleid.
CÉSARINNE:
Gaat u binnen Mejonkvrouwe. Césarinne van Sint-Jan kan u wel geen paleis aanbieden maar zelfs op haar nederig huizeken is ze trots... ANNA-MARIE:
Het is hier allerliefst. PIRROEN:
Césarinne... dezen engel heeft hemel en aarde dooreengeschudt om bij u te mogen komen op bezoek. En kunt ge dat weigeren aan zoo'n gezicht? Mijn hart is niet van steen. CÉSARINNE
(vinnig):
Waarom zoudt g' het weigeren Mijnheer Pirroen? Mejonkvrouwe is hier minstens zoo welkom als gij. PIRROEN:
Boem! Raak! Kijk eens mijn beste Mejuffrouw Césarinne ik hou dit gouden uurtje liever voor mij alleen. CÉSARINNE
(weet geen antwoord):
Ik... ben zóó weerom... PIRROEN:
Haal geen kaarten alstublieft. Vandaag spelen we met geen kaarten. | |
[pagina 38]
| |
CÉSARINNE:
Neen, neen, even naar de kelder Mejonkvrouwe! PIRROEN:
Ik ga mee! CÉSARINNE:
't Is juist de bedoeling van niet! (af) (werpt de deur voor z'n neus dicht). (Pirroen doet of er niets gebeurd is en krabt met zijn vinger aan de deur) .
| |
2e Tooneel.PIRROEN - ANNA-MARIE.
PIRROEN:
Hoe vindt ge mijn liefste? Een olie niet waar? (haalt twee pijpen uit zijn mouw) .
ANNA-MARIE:
't Ziet er hier keurig uit. PIRROEN:
't Is toch ook een engel! ANNA-MARIE:
Van zoo iets klein zoo iets gezelligs te kunnen maken. PIRROEN:
Ik spreek over de jonkvrouwe en niet over die kapotte canapée! ANNA-MARIE:
Maar beste nonkel... die canapée is heelemaal niet kapot... PIRROEN:
't Is in alle geval een canapée... Is Mejonkvrouwe nen engel of is z' het niet? ANNA-MARIE:
Mejonkvrouwe is zeer beminnelijk, nonkel... PIRROEN:
Dat is! (klopt in zijn handen) Ja z' is nen engel, z' is lief. (stroef) Maar al is ze nog zoo'n engel ik vraag het geen tweede maal... nooit! Dat heb ik gezworen. En 'k zweer het nog!
ANNA-MARIE:
Oh! Nonkel, men kan voor toestanden komen dat men zijn eed verbreken moet. PIRROEN:
Gij! Zegt gij dat? Gij zult straks nog ander gezichten trekken! Ja ik zweer, ik heb gezworen en zal zweren, dat zij mij het jawoord, | |
[pagina 39]
| |
zonder dat ik het vraag op een zilveren schotel zóó in mijn handen zal brengen. Ai, dat zit hier lijk een gebogen haarspeld in mijn hart, dat ze gezegd heeft, ‘ik kan aan mijnen stand niet verzaken.’ Ik vraag het haar geenen tweeden keer! Dat mag mijn kop kosten! Ik wacht, ik wacht... in één woord... ik wacht! ANNA-MARIE:
Tot?... PIRROEN:
Tot z' het mij vraagt, tiens! Ik kan toch niet lânger wachten? Ja, ja en tot zoolang plagen w' elkaar een beetje. ANNA-MARIE:
Plaagt g' elkaar? Waarom? PIRROEN:
Uit verveling. Hoe wilt g' u anders twintig jaar lang amuseeren. Men kan toch altijd niet met de kaarten spelen. ANNA-MARIE:
Zoo wat elkander in 't vaarwater zitten! PIRROEN:
Maar we varen niet diep. 't Blijven rimpeltjes aan d' oppervlakte... Ik zal haar aanstonds eens vertellen dat ge het kasteel de Eenhoorn bewonen gaat, voor een drietal maanden. Als ze dat hoort springt ze los over de tafel! ANNA-MARIE:
Maar als z' het onplezierig vindt. Zeg het dan niet! PIRROEN:
Juist daarom wel! 't Is goed voor haar. Haar trots moet knakken, kraken! Krakkedekrak de krak! Zoo! (doet alsof hij met de handen een stok over de knie breekt) Dan wordt ze eetbaar lijk boter.
ANNA-MARIE:
Ik moet zeggen: gijlie vrijen op 'n wonderlijke manier... PIRROEN:
Gijlie, gijlie is verkeerd. Ik vrij... zij wordt gevrijd. Dat is iets heel anders. Dat is percies lijk... Psst. | |
[pagina 40]
| |
3e Tooneel.VORIGEN - CÉSARINNE.
CÉSARINNE:
Ik heb nog een flesch Lieve-Vrouwenmelk gevonden, mijnheer Pirroen. Een geschenk dat ge nu zeven jaren geleden zond... PIRROEN:
Dan zal die flesch wel een wonderding geworden zijn. Zeven jaren in uw huis staan! 'k Zou in haar plaats willen zijn!... CÉSARINNE:
Zeven jaren in den kelder? PIRROEN:
Ja! Ik de flesch en gij de wijn! CÉSARINNE
(negeert hem):
Mejonkvrouwe vindt het hier aangenaam? In zoo'n dom stadje? ANNA-MARIE:
Wel, wel ja... 't is hier aangenamer dan ik dacht... er zijn veel dingen die mij aan Italië herinneren... Ik kom uit Verona... waar 't graf is van Romeo en Juliette. CÉSARINNE
(droomend):
Romeo en Juliette! (zucht) .
PIRROEN:
Romeo en Juliette. Dat waren de mannen! Die zijn in mijn botten! CÉSARINNE:
Italië is wel heel anders zeker? Ik zou daar liever willen wonen dan hier. Ginder is over alles een adellijke patine, alles is meer gedistingeerd, de menschen en de natuur volgens ik lees in Corinne van Mme de Staël. O Italië, O Italië het land mijner droomen. PIRROEN:
Willen w' er gaan wonen en citroenen uitzuigen? CÉSARINNE:
U schijnt het gouden uurtje lijk gij het noemt, nog al vroolijk te vullen, Mijnheer Pirroen!! PIRROEN:
Ik denk aan de Roemeensche vrouwen! ANNA-MARIE:
Waarom? | |
[pagina 41]
| |
PIRROEN:
Omdat die toch zoo gaarne trouwden! CÉSARINNE
(haastig):
En hoelang denkt ge hier nog te blijven Mejonkvrouwe? ANNA-MARIE:
Wel... nog een maand of drie, misschien ook langer... wie weet is 't niet voor goed!... CÉSARINNE:
Dat houd u hier niet uit. Ginder een land van poëzie, hier een land van kruideniers! PIRROEN:
En onze Dolfijnen dan? Ik heb 5 vrienden en 't zijn 5 poëten! ANNA-MARIE:
Ja, de vrienden maken hier het leven wel vroolijk! PIRROEN:
Zij veramandelen het leven!... ANNA-MARIE:
Ik hou er van! Zooals die dikke Van de Nast... die niets anders doet dan eten en van niets anders droomt. CÉSARINNE:
Mijnheer Van de Nast is mij niet sympathiek. PIRROEN:
Als hij u sympathiek was dan gaf ik hem vergif. CÉSARINNE:
Ik begrijp niet waar hij met al dat eten blijft. PIRROEN:
Hij is een vat zonder bodem! ANNA-MARIE:
En dan die lieve, zachte Swaen, juist een vrouw, zoo gevoelig! en wat fijne schilderijtjes hij maakt. En Livinus, wat kan die begeesterd zijn! Ik vind dat zijn werk iets heeft van Titiaen en Veronese. En dan Grain d'or! Zorg maar rap nonkel dat de papieren komen dat ze kunnen trouwen! Adam en Eva! (lacht) Ik vind in een stadje waar zooveel lieve menschen verblijven, dat het aangenaam om te wonen is.
CÉSARINNE:
Ze zijn niet van adel... | |
[pagina 42]
| |
ANNA-MARIE:
Och kom... Hun hart is toch goed. PIRROEN
(na een gewichtige snuit getrokken te hebben, klopt A.-M. op den schouder):
Ge hebt die lieve... Corenhemel vergeten... met zijn papillottekrullen. ANNA-MARIE
(kleurt, met moeite):
Ja... Corenhemel is allerliefst. PIRROEN
(lacht):
Allerliefst? ANNA-MARIE:
Ja (bemerkt de situatie; weet geen raad) O!
PIRROEN
(redt haar):
't Is waar, hij is allerliefst. CÉSARINNE:
Ik heb menheer Corenhemel in langen tijd niet gezien. Wat dwaas toch! We wonen vlak bij mekander, en er gaan soms weken voorbij, zonder dat we elkaar ook maar in de verte ontmoeten... PIRROEN:
Treur er niet om. Vandaag, seffens komt hij. Ik heb hem naar hier doen komen. Ik vond dat hij veel te lang gewacht had, met u te komen groeten. CÉSARINNE:
Mij bezoeken? Maar neen! Ik kan hem waarlijk niet ontvangen, ik was er niet op voorbereid... (tot A.-M.) ook niet op uw bezoek...
PIRROEN:
Onverwachten regen is de plizantste. CÉSARINNE:
Welzoo... Ik zou gaarne willen weten wat er voor plizants aan een onverwacht bezoek is. PIRROEN:
Dat zult ge met den tijd wel ondervinden! Ik weet wat ik zeg! Daarbij ge moet u voor mijn vrienden niet geneeren. Ge kunt ze in uw nachthemd ontvangen! Ge kent ze toch! Ge kent ze van in uw huis en van op ons feestjes... CÉSARINNE:
Ja... Vroeger was ik wel eens zoo dwaas, daaraan bij te zitten. | |
[pagina 43]
| |
PIRROEN:
Dwaas? Toen waart ge verstandig! CÉSARINNE:
En nu dan? PIRROEN:
Nu ook nog. ANNA-MARIE
(tot Césarinne):
Maar nu ik hier ben, moet ge toch weer eens komen, Mejonkvrouwe. Ik zou 't zoo erg aangenaam vinden.. CÉSARINNE:
Neen... PIRROEN:
Maar op ons buitenpartijtje zijt ge bij! Daar zijt ge bij! al moesten wij u er gebonden en gekoord naar toe brengen! CÉSARINNE:
Wat voor buitenpartijtje. PIRROEN:
Dezen engel (nijpt in A.-M. haar wangen) gaat den zomer doorbrengen op den Eenhoren.
CÉSARINNE:
Op den Een... (kijkt verstoord) .
PIRROEN:
Ja! ja, op den Eenhoren! En alle Dolfijnen komen daar op een kermis, en als ge mee komt, doen we ter uwer eer een bloemenstoet. CÉSARINNE
(opstaande):
Ik? PIRROEN:
We roepen u dan Godin van onzen Olimpos uit. We zullen harpen... CÉSARINNE
(vinnig):
Ik kom niet. ANNA-MARIE
(weet geen houding).
PIRROEN:
Zult ge dan alles weigeren. Zult ge dan zoo (schudt neen) in uw graf gaan?
CÉSARINNE:
Ik kom niet als genoodigde in een huis, waar ik vroeger meesteres was. Dat doe ik niet! (gebel)
PIRROEN:
Daar hebt ge Corenhemel. (tot zich zelf een snuit trekkend) .
ANNA-MARIE
(is naar 't venster gegaan).
| |
[pagina 44]
| |
CÉSARINNE
(ze gaat open doen, voor Pirroen):
Dat zet ik hem betaald! In mijnen Eenhoren... (Pirroen wandelt, is somber. A.-M. onrustig, weet geen houding) .
| |
4e Tooneel.DE VORIGEN - CORENHEMEL.
CORENHEMEL:
Jonkvrouwe Césarinne. Ik hoop dat ik welkom ben... We hebben elkaar in zoo langen tijd niet gesproken. CÉSARINNE:
Ik ben blij dat ik u weer zie, mijnheer Corenhemel. Maakt u het goed? CORENHEMEL:
Uitmuntend Mejonkvrouwe Césarinne, even uitmuntend als u, naar uw uiterlijk te spreken. CÉSARINNE:
Roode wangen zijn lang niet altijd een bewijs van gezondheid, mijnheer Corenhemel. CORENHEMEL
(buigt voor A.-M.):
Mejonkvrouwe... ANNA-MARIE:
Mijnheer Corenhemel... CORENHEMEL:
En allereerbiedwaardigste vriend Pirroen. PIRROEN:
Hoe laat staat gij 's morgens op? CORENHEMEL:
Heel vroeg, vriend Pirroen. PIRROEN:
Wat noemt ge vroeg? CORENHEMEL:
Zeven uur... Soms half zeven.. PIRROEN:
Dat is vroeg. Maar niet vroeg genoeg om mij in de doekskens te doen (steekt zijn pijp aan een kaars op) .
CORENHEMEL:
Zeg wat ge wilt, dat is een mooie karros... vóór de deur... | |
[pagina 45]
| |
PIRROEN:
Dat is de oude Bisschopkoets. Als ik iets zeg dan doe ik het. Hè lief kind! (tot A.-M.)
CÉSARINNE:
Mijnheer Corenhemel... hoe maakt uw vrouw het? (A.-M. schrikt)
CORENHEMEL:
Ellendig Mejonkvrouwe... heel ellendig. (A.-M. wordt hevig bewogen)
PIRROEN:
Zoo ellendig! Zoo, zoo ellendig! Dat wist ik niet. CORENHEMEL:
Ach Pirroen... 't is geen aangenaam onderwerp van gesprek, 't kan nog zoo vele jaren duren. CÉSARINNE:
Geef haar mijn groeten, als 't u belieft, mijnheer Corenhemel... (Pirroen gaat naar het raam, Césarinne zit hem kwaad te bekijken. Plots komt A.-M. hevig bewogen naar Corenhemel toe. Haar oogen fonkelen, bedekte grampschap).
ANNA-MARIE:
Ach... mijnheer Corenhemel... het spijt me... dat ik niet naar den welstand van uw vrouw heb gevraagd... (Pirroen versombert, is verbaasd) .
ANNA-MARIE:
Het sp... Het spijt mij. (ze grijpt hem bij zijn revers, barst in schreien uit) Waarom hebt ge me dat verzwegen! Waarom hebt ge me dat verzwegen Guido? (nog heviger) Waarom hebt ge mij dat verzwegen!!
CORENHEMEL:
Anne... in Godsnaam... Anne... ANNA-MARIE
(schreit hevig):
Wat hebt ge... van mij... gemaakt! (Pirroen is verbaasder. Hij begrijpt dat Anna-Marie er in geloopen is. Césarinne staat er pimpeloogend, minachtend op te zien, telkens blikkend naar Pirroen).
| |
[pagina 46]
| |
PIRROEN
(naar A.-M. die toevlucht tot hem zoekt) Kindeke, kindeke toch! (zij valt in zijn armen). (Kwaad, op zijn voorhoofd kloppend) Verdomd! dat ik daar niet over gesproken heb! Dat is een ongeluk! Dat is een fataliteit! (tot Corenhemel kwaad) We vragen er u nooit naar, omdat het u pijn doet! Zoo ben ik zelf vergeten er tegen een ander over te spreken! Aap! Waarom hebt gij dat niet gedaan tot haar? Waarom hebt ge haar dat verzwegen?! Dat is laf, laffer dan laf! Kan zij 't rieken? (klopt op zijn voorhoofd) Dat is een woord dat in mijn keel is blijven steken, dat blijven steken is bij ons allemaal! maar als er nu nog iemand bij mij komt, al is 't een gasthuisnon, 't is eender wie, dan vertel ik van naald tot draad dat gij een vrouw hebt, een vrouw, een vrouw! (tot Césarinne min of meer minachtend) En dat gij daar moest over spreken! Ik zou hem die liefde wel uit zijnen pels geklopt hebben! Gij komt lijk een aap in een porceleinwinkel gesprongen... (tot A.-M. sussend) Niet schreien kindeke, kindeke. Niet schreien, niet schreien.
ANNA-MARIE:
Breng me naar huis nonkeltje... breng me naar huis... breng me naar huis... PIRROEN:
't Spel is voor de vaantjes... kom... de koets staat voor de deur (tot Césarinne en Corenhemel) Ik kom straks terug.
(Corenhemel in zijn verbauwereerdheid heeft reeds zijn hoed opgezet, wil meegaan. Doch als Pirroen dat ziet, schiet hij vol woede op Corenhemel toe, slaat hem den hoed af, en vervoegt Anna-Marie, met wie hij verdwijnt).
| |
5e Tooneel.CÉSARINNE - CORENHEMEL.
(Pauze).
CÉSARINNE:
Dat is heel onvoorzichtig geweest | |
[pagina 47]
| |
mijnheer Corenhemel! Ik had u voor verstandiger aangezien... CORENHEMEL:
Jonkvrouwe Césarinne ik begrijp niet wat ge zegt. (Corenhemel herstelt zich stilaan) .
CÉSARINNE.
En gij zegt niet wat ik begrijp, menheer Corenhemel. CORENHEMEL:
Waar denkt ge aan? CÉSARINNE:
Mijnheer Corenhemel... Ik ben wel ongetrouwd, maar ik heb mijn oogen en mijn ooren... CORENHEMEL:
Ge wilt toch niet zeggen... O maar Jonkvrouwe Césarinne. Ik zweer u dat daar geen woord van aan is!! CÉSARINNE
(citeert):
‘Waarom hebt ge me dat verzwegen? Wat heb ge van me gemaakt’. Wilt u het nog duidelijker? CORENHEMEL:
Het was een vriendschap, jonkvrouwe, niets dan een vriendschap... CÉSARINNE:
Een vriendschap... in 't begin. CORENHEMEL:
't Is nooit anders geweest! Dat kan ik voor God verantwoorden. CÉSARINNE:
Nooit iets anders geweest... (ongeloovig) nee... nee... Daar geloof ik niets van, mijnheer Corenhemel... En zeker niet met haar...
CORENHEMEL:
Met haar? In Godsnaam Jonkvrouwe Césarinne, wat weet u van haar? CÉSARINNE:
Te veel. CORENHEMEL:
Ge spreekt op zijn Pirroensch! Anna-Marie is een fatsoenlijke vrouw! (vol vuur) Een kind gelijk, zeg ik u!
CÉSARINNE:
En dat zegt gij?... een getrouwd man? (Pauze) .
| |
[pagina 48]
| |
CORENHEMEL:
De schuld is bij mij... geheel bij mij. U hebt toch zelf gehoord dat ze niet wist dat ik gehuwd ben? CÉSARINNE:
Ge wilt heel ridderlijk alles op u nemen... Ik weet beter... Een vrouw die op die leeftijd moederziel alleen op een afgelegen kasteel durft wonen... CORENHEMEL:
Ik weet van niets! Dat is laster! Dat is laster! Ze hebben u wat voorgepraat. CÉSARINNE
(heftig):
Neen, ze hebben me niets voorgepraat, mijnheer Corenhemel! Wat ik zeg kan ik met mijn mond verantwoorden... Mejuffrouw gaat op hetzelfde kasteel wonen, dat vroeger... aan mij toebehoorde... aan mijn familie! Aan mijn geslacht! CORENHEMEL:
't Is om niet te gelooven... Neen ik geloof het niet! CÉSARINNE:
Op mijn voorvaderlijk kasteel... De zwanen leven nog, die ik uit mijn hand nog eten heb gegeven... En dat heeft Pirroen haar bezorgd! CORENHEMEL:
Pirroen? Dat is onmogelijk! Dat kan niet! Daar heeft hij mij niets van gezegd!... Daar heeft hij mij niets van gezegd (peinst) .
CÉSARINNE:
Mijnheer Pirroen... heeft het me zelf verteld! nog geen uur geleden!! CORENHEMEL:
Wat is er dan gaande?... 'k Begrijp er niets meer van. En daar heeft hij mij ook niets van gezegd!... CÉSARINNE:
Ge ziet dus wel... dat ze... Ah! Ah... Kinderlijke onschuld! CORENHEMEL:
Ik begrijp het niet... (dubt met het hoofd in de handen) .
CÉSARINNE:
Mijn kasteel heeft hij haar afge... heeft hij haar bezorgd! (Meer tot zich-zelf, als
| |
[pagina 49]
| |
tevreden hare jalousie en nijd te kunnen uiten) O!... zij zal nu langs de portretten van mijn voorvaderen wandelen!... Zij zal de groote trap opgaan met een ruischende sleep!... Zij zal de zwanen eten geven... 't Is niet genoeg dat hij hier in dit stadje nog iemand van adel bracht... waar ik alleen van adel was. Dat wou hij me ook nog ontnemen... Ah! dat houd ik niet uit! dat stijgt naar de keel, dat is als een mes in mijn mond... Peins het na... die kostelijke zalen... waar de bloem van den adel bijeen kwam... 't Is ontzettend... En die zwanen!... 't Is een moord, een heiligschennis!... Ah! Ah!, ik zal mij wreken, wreken, wreken, wreken! Alles wat er in mij was... alles wat ik voor hem voelde is opeens dood!... Zie... gisteren nog, zou ik spijts alles wat ons scheidt, nog van hem gehouden hebben... Gisteren, geloof ik, zou ik nog kunnen gezegd hebben, dat ik in die twintig jaar, van gedacht was veranderd,... dat ik zijn vrouw wierd. Maar nu! nu! Nu haat ik hem, nu haat ik hem met al den haat van mijn voorgeslacht, haat die niet tempert, haat die niet rust, haat die... ik haat hem! Hoe kan ik mij wreken! Hoe kan ik mij wreken!... (loopt heen en weer, peinst, glimlacht stil aan, ziet met halftoeë oogen voor zich uit) . Ah! Ah! hij zal mij voor de tweede maal vragen. Vandaag! Maar dat kost zijn kop. Hij moet van wanhoop tegen den muur loopen, hij moet van wanhoop barsten!... (Corenhemel die niet geluisterd heeft, zucht) .
| |
6e Tooneel.VORIGEN - PIRROEN.
PIRROEN
(plots op):
Héla! Hier cameeënslikker! Ga direkt naar Anna-Marie, rap! en vraag vergiffenis! Z' heeft mij alles verteld! Ge zijt een | |
[pagina 50]
| |
flauwe, flauwe, flauwe flierefluiter! Dat is plesant hé, zoo'n godsonschuldig kind haar hart op te blazen. Vraag vergiffenis! Rap! CORENHEMEL:
Ach... ik durf niet... PIRROEN
(beziet hem lang, komt stap na stap naar hem toe) Ge... durft niet? Ge durft niet?... Wat heb ge dan met haar gedaan? (botst op Corenhemel, schudt hem bij de schouders) Wat hebt ge dan met haar gedaan?
CORENHEMEL:
Niets... niets... Bij God, Pirroen, ik heb niets met haar gedaan. Daar is nooit iets tusschen ons beiden geweest dan een grap, een verliefdheid... PIRROEN
(dreigt met zijn stok):
Rap! Vlieg naar haar, en praat haar al die liefde en al dit verdriet weg! CORENHEMEL:
't Is goed... (af na een korte weifeling om Césarinne te groeten, waartoe hij echter niet besluit).
| |
7e Tooneel.PIRROEN - CÉSARINNE.
PIRROEN
(wandelt over en weer):
't Is anders uitgedraaid dan ik had gedacht... Wij zouden ons een breuk gelachen hebben... Gij hebt het verbrod. CÉSARINNE
(wil iets zeggen, maar herinnert haar plan, de minachting verdwijnt van haar mond, lief,):
Een roemer? PIRROEN
(verbaast zich):
Een roemer? Ik?... Ja 't! CÉSARINNE:
De wijn moet toch uitgedronken worden! En daar gij hem voor mij gekocht hebt, is 't best dat w' hem samen uitdrinken. Nietwaar? PIRROEN
(verbaast zich. Pauze).
| |
[pagina 51]
| |
CÉSARINNE:
Het genoeglijkst is toch altijd... zonder die anderen. Ik heb er hoofdpijn van gekregen. PIRROEN:
Hoofdpijn? Den doktoor halen? Neen? Maar Césarinneke (wil dicht bij haar komen) .
CÉSARINNE
(streng):
Mijnheer Pirroen! PIRROEN:
Pardon, ik dacht aan uw hoofdpijn. (stroef) Ik voel er niets van. (stilte) (Pirroen wandelt naar den schoorsteen, staat in gedachten. Césarinne kijkt naar hem met verleidelijken glimlach. Pirroen ziet in den spiegel, kijkt en begint heel langzaam eveneens te glimlachen.
.
Césarinne draait zich om met stuursch gezicht. Pirroen met stuurder gezicht weer naar den spiegel. Dit spel herhaalt zich nog tweemaal. Bij de laatste maal wendt Pirroen zich niet meer naar den spiegel, doch komt naar Césarinne toe, en zet zich vlak over haar, zonder iets te zeggen... Hij schijnt vol zoete ontroeringen, Césarinne ziet er teeder en schuchter uit) PIRROEN
(waagt haar hand te nemen):
Césarinne? CÉSARINNE
(gewillig):
Ja Pirroen? PIRROEN:
Moet ge mij niets bizonders zeggen? Zeg? (neemt haar hand)
CÉSARINNE:
Wat zou ik moeten zeggen? PIRROEN
(teeder):
Iets waar heel uw leven en toekomst van afhangt! CÉSARINNE:
Iets waar heel mijn leven en toekomst van afhangt? PIRROEN:
Ja uw leven en ook het mijne? Verstaat ge mij nu nog niet? CÉSARINNE:
Ik begrijp u niet mijnheer Pirroen! PIRROEN
(resoluut, haar hand los latend):
Zoo ik dacht dat ge mij iets te zeggen had. | |
[pagina 52]
| |
CÉSARINNE
(lachend):
Neen ik moet u waarlijk niets zeggen Pirroen. (Pirroen somber, stopt een nieuwe pijp, wandelt).
CÉSARINNE:
Wat heeft Mejonkvrouwe Anna-Marie gezegd... PIRROEN:
Hare woorden waren te nat van tranen om er uit wijs te worden. CÉSARINNE:
Maar ge hebt er toch geen fraaie rol in gespeeld Pirroen. PIRROEN:
Wat? Ik geen fraaie rol? Ik heb heelemaal niet gespeeld! Ik speel nooit... CÉSARINNE:
Zoo bedoel ik het niet, ik wou zeggen, dat uw rol moeilijk was. Een moeielijke positie. PIRROEN:
Daar was niets moeilijks aan! Hem een mot geven, en 't was gedaan. CÉSARINNE:
Inderdaad (verzint) (Pirroen wandelt, peinst weer voor den spiegel. Tweemaal het oogenspel van straks) (Césarinne begint luid te lachen en Pirroen lacht mee) .
PIRROEN
(ineens):
Césarinne, wat is er? Waarom lacht gij? CÉSARINNE:
En gij? PIRROEN:
Daarom! CÉSARINNE:
Ik ook! PIRROEN
(stilte, komt weer bij haar zitten):
Hoe is 't met uw hoofdpijn? CÉSARINNE:
Stilletjes, 't zal wel overgaan... 'k Ben de drukte niet gewoon. PIRROEN:
Te veel alleen. CÉSARINNE:
Ja 't is wel waar... veel te veel alleen... PIRROEN:
Zeg eens! CÉSARINNE:
Ja? | |
[pagina 53]
| |
PIRROEN:
Als ik u plezier kan doen met 's morgens ook eens binnen te loopen, dan zal mij dit ook plezier doen. CÉSARINNE
(alsof ze zich iets ontvallen laat):
Hè ja!... (alsof ze zich betrapt) O...
PIRROEN:
Goed ik kom! Ik kom voortaan twee keeren per dag (wrijft in zijn handen, pinkt tot zichzelf, schuift naar haar toe. Hij smoort, bewondert haar, wijl ze naait. Hij is vol hoop; wordt door verbazing, hoop en vrees doorwoelt. Opeens zien ze in elkanders oogen... lang) .
CÉSARINNE:
Pirroen. PIRROEN:
Ja, Césarinne? CÉSARINNE:
Weet ge wat ik aan 't denken ben? PIRROEN:
Hoe zou ik dat weten. Neen (schuift bij, vriendelijk) Zeg het eens! (wil haar hand nemen, doch doet het niet, want Césarinne staat op en zegt koud) :
CÉSARINNE:
Ik zou willen in een klooster gaan. PIRROEN
(draait met stoel en al om, komt naar rechts):
Gij, non? Gij? CÉSARINNE:
Ja. Ik ga in een klooster. Ik heb er lang over nagedacht in de stilte van m'n huizeken. Ik heb er met verschillende personen over gesproken... En hoe meer ik er op denk, hoe vaster mijn besluit staat. PIRROEN
(wanhopig):
Maar denk er dan niet meer op! CÉSARINNE:
Beste Pirroen. G' hebt gelijk, er niet meer op denken, en alles wat me tegen houdt op zij zetten! Er niet meer op denken, geen hoofdbrekerij meer en eenvoudig in 't klooster gaan... PIRROEN:
Zijt ge z... (blijft steken) .
CÉSARINNE:
Neen ik ben niet zot. PIRROEN:
Wilt g' ons dan allemaal laten stikken? | |
[pagina 54]
| |
CÉSARINNE:
Allemaal in den steek laten? Maar Pirroen... Ik ben toch nog zoo'n belangrijk persoontje niet! PIRROEN
(overtuigd):
Niet belangrijk?... gij niet belangrijk? Maar wie is er dan voor mij belangrijk? Ziet ge mij hier staan? Ben ik Pirroen of ben ik het niet? Hoe lang koom ik hier al met de kaarten spelen? Gij weet toch wat ik zeggen wil?... De anderen, die, die kunnen gestolen worden. Maar non wordt ge niet! Ik steek het klooster in brand! CÉSARINNE:
Ik wist waarlijk niet dat gijlie zooveel om mij geven! PIRROEN
(vurig):
Geven! geven! geef! Zeg: geef! Ik! ik! ik! (laat zijn handen zien) Heb ik kiekenvleesch of niet? (ze beziet hem) dat is van dat stom klooster!
CÉSARINNE:
Ik zou niet weten wat ik anders moet doen... heb ik eigentlijk een leven? Wat moet er later van mij worden? PIRROEN
(klopt op zijn borst):
Dan ben ik er nog! CÉSARINNE:
Gij kunt sterven. PIRROEN:
Dat weet ik! Dat moest er nog aan ontbreken! Iedereen moet sterven. Gij ook. CÉSARINNE:
Ge begrijpt mij niet. PIRROEN:
Gij mij niet. CÉSARINNE:
Luister, vriend. (kalm, vriendelijk) Ik heb geen ouders meer, geen familie (met nadruk) geen bezittingen meer - geen geld meer. Ik ben maar een vervallen grootheid. En wat moet er van mij worden als ik oud ben, en mijn handen te krom zijn voor het kantkussen?
PIRROEN:
Ik zorg voor u. CÉSARINNE:
Neen Pirroen, aalmoezen wil ik niet. | |
[pagina 55]
| |
PIRROEN:
Aal, aal, aalmoezen. Spreek ik van aalmoezen of andere moezen? Wie spreekt er van aalmoezen? Ik zal voor u zorgen heb ik gezegd! Dat is niet met moezen... Neen! dat is anders, heel heel anders. CÉSARINNE:
Hoe wilt ge dan zeggen? PIRROEN:
Maar weet ge dat dan niet, Césarinne? CÉSARINNE:
Hoe zou ik dat weten? PIRROEN
(in een zucht):
't Is waar, g' hebt gelijk. (geërgerd) Ik heb nog nooit iemand zooveel gelijk moeten geven als vandaag aan u... Ik zorg voor u.
CÉSARINNE:
Ik geloof dat ik u nu begrijp. Als ik oud ben en gebogen, als er gedurig water uit de oogen loopt, als er nog ééne groene tand over mijn onderste lip steekt, als mijn handen beven, als ik een vod ben, een vod... dan zoudt ge... maar zoo ver krijgt ge mij niet Pirroen! Ik heb ergens in mijn kelder nog rattenvergif. PIRROEN
(kwaad):
Rattenvergif! Klooster. Tooverboeken en Tooverheksen! Wat wilt ge? Ik sta hier, hier; bezie me toch. Wat moet ik doen? CÉSARINNE:
Wat weet ik dat? PIRROEN:
Weet ge dat oprecht niet? Zeg het, en ik doe het! (is ten uiterste) .
CÉSARINNE:
Maar m'n beste Pirroen, blijf kalm, hoe kan ik weten, wat gij moet doen? PIRROEN
(opgekropt, weet geen raad. Zoekt naar een houding, naar woorden. Hij klopt zijn pijp uit, komt naar haar toe, en zegt kalm, maar bevend van ontroering, maar met innerlijke overtuiging van te overwinnen):
Césarinne. CÉSARINNE
(kalm):
Ja Pirroen? PIRROEN:
Césarinne... weet ge nog? | |
[pagina 56]
| |
CÉSARINNE:
Wat Pirroen? PIRROEN
(aarzelend):
Dat ik... 't Is twintig jaar en nog... geleden, dat ik u... gevraagd heb om te trouwen? CÉSARINNE
(kalm):
Ja Pirroen. PIRROEN:
Weet ge dat nog heel goed? CÉSARINNE:
Ja Pirroen... heel goed. PIRROEN:
En wat hebt ge toen... CÉSARINNE
(geslepen):
Wat heb ik toen? PIRROEN:
Of ge nog weet wat ge toen gezegd hebt? CÉSARINNE:
Maar Pirroen... PIRROEN
(ongeduldig):
Wat hebt ge toen gezegd? CÉSARINNE:
Dat weet ge zelf toch het best Pirroen. PIRROEN
(noksch):
Dat is zeker dat ik het weet, anders zou ik het niet vragen... (zoeter) maar ik wil zeggen... zeg eens hebt ge daar nooit spijt over gehad?
CÉSARINNE
(gekrenkt):
Dat is een onbescheiden vraag Pirroen... Hoe komt ge daarbij? PIRROEN
(noksch):
Daarom!... Maar nu weet ik nog niets... Hebt ge daar nooit of nooit spijt over gehad? CÉSARINNE
(zacht, besluitend):
Dat is een geheim van mijn hart mijnheer Pirroen. PIRROEN
(uitdagend en vriendelijk):
En toch weet ik het! CÉSARINNE:
Ja gij weet alles wat ge vraagt. (glimlacht).
PIRROEN:
En toch weet ik het... Maar 'k zeg het niet... CÉSARINNE:
'k Vraag het u niet! | |
[pagina 57]
| |
PIRROEN:
Tatatata! geen raadsels! geen raadsels... (stilte. Verzint, dan komt hij stil naar haar, spreekt moeilijk alsof hij tegen wind in moet) Césarinne, Césarinne... als ik dat... nu nog eens vragen, zou... (gewichtig) Wat zoudt ge dan zeggen?
CÉSARINNE
(fijn):
Ik zou daar maar één ding kunnen op antwoorden, als het mij werkelijk gevraagd wierd, beste Pirroen! (zij glimlacht teeder) .
PIRROEN:
Ja? (haastig) Ewel ik vraag... (is ten prooi om zijn eed te verbreken, maar zij glimlacht hem zoo teeder toe, en hij ziet dat alles ineens goed komt, en vol minachting, schudt als om zoo te zeggen zijn eed weg, en roept triomfantelijk) Ewel ik vraag het u een tweede maal!...
CÉSARINNE
(staat op; genietend van haar triomf, zegt ze woord voor woord, heel langzaam, met een verborgen jubel in haar stem, die af en toe doorslipt) Mijnheer Pirroen, hoe arm ik ook ben... De twintig jaren hebben mij niet veranderd... als vriend schat ik u hoog, maar ik trouw niet beneden mijn stand.
PIRROEN
(wordt purper, blijft doodstil staan, breekt zijn pijp in kleine stukskens, en kletst de stukjes eindelijk op den vloer, dan rochelt hij eenige onsamenhangende keelgeluiden. Opeens barst hij uit) Wat? Gij? Sl... Sl... Neen ik zeg niet slang! Maar daar hebt ge mij die vraag uit den mond getrokken alleen om te kunnen weigeren. Sl... Twintig jaar heb ik gewacht. Heel mijn leven hangt aan u, lijk het haar aan uw hoofd. Twintig jaar geleden heb ik het u ook gevraagd. Toen was ik jong en gij waart jong. Toen hebt ge geweigerd, ik heb gewacht, twintig jaar, twintig jaar, heb ik gewacht. Twintig aan één stuk! En nu doet ge het mij opnieuw vragen, alleen om te kunnen weigeren! God! God! God! Twintig jaar en nog!... (ontroerd) en elken dag heb ik naar u
| |
[pagina 58]
| |
zitten zien lijk... lijk een hovenier naar zijn meloenen. Ge weet dat ik u mijn hand had laten opeten... (kwaad) Zie mij hier staan, heel mijn leven is geknoopt aan 't uwe, en ge lokt mij in de val, een muizeval, ge doet het mij vragen; g' hebt mij verlokt met den honing van uw oogen, en ik vraag het een tweede keer en ge zegt neen, neen!
(stikt bijna in zijn woede) Zie mij hier staan! Ewel 'k vraag het u nen derden keer, een derden keer! Een keer min of meer, 't komt er niet op aan. Neen! Antwoord niet! Ik wil uw antwoord niet... morgen... ja, laat eens zien! Morgen om zeven uren klokslag, en als ge mij dan het jawoord niet in mijn handen komt brengen, dan... dan... dat wil ik niet slikken, dat zal ik niet slikken! Verstaat ge het! (opeens draait hij zich om en gaat heen. Dadelijk komt hij terug) .
't Is om klokslag zeven uren 's avonds... 's avonds vergeet het niet! (weg) .
CÉSARINNE
(woedend, staat op, loopt naar de deur, en sluit die... schopt den pijpekop weg, dien Pirroen heeft weggeworpen...):
Wat denkt 'm wel!
doek.
|
|