Mijnheer Pirroen
(1922)–Felix Timmermans, Eduard Veterman– Auteursrecht onbekend
[pagina 70]
| |
1e Tooneel.ANNA-MARIE.
(Ze komt in reiscostuum op; ze ziet er heel bleek en droefgeestig uit; af en toe vertrekt een snik haar gezicht. Ze kijkt rond; veegt een traan weg. Dan gaat ze aan de schrijftafel zitten en begint een brief. 't Wil echter niet vlotten. Ze buigt voorover en begint zachtjes te schreien... Dan staat ze op, gaat voor de vensters staan, waardoor de zon schijnt, en kijkt naar buiten) .
Wat is het buiten vroolijk en zonnig... (de kamer in) en wat is het hier alles verdrietig... Ons verdriet raakt niemand... alles gaat zijn gang... (de klok slaat buiten zes uur) vier... vijf... zes... Nu heb ik nog maar een half uur den tijd... (Ze gaat schrijven, sluit den brief dicht, en valt dan weer hevig schreiend met het hoofd op tafel) . Guido... Guido...
| |
2e Tooneel.ANNA-MARIE - PIRROEN (smorend).
PIRROEN
(komt op, somber en zwaarwichtig; hij is
| |
[pagina 71]
| |
geheel in 't zwart gekleed met witte das. Als hij Anna-Marie hoort snikken, schrikt hij op, en gaat haastig op haar toe).
Anneken! Kind!... ANNA-MARIE
(staat op, en valt tegen hem aan):
Nonkel Pirroen... (stilte) .
ANNA-MARIE:
Ik had stilletjes weg willen gaan... Nonkel. Ik had u een brief geschreven... Ik wou met de diligentie van zeven uur. PIRROEN:
Met de diligentie... Waarheen? ANNA-MARIE
(treurig):
Naar Brussel en dan... PIRROEN:
En dan?... ANNA-MARIE:
'k Zou enkele dagen in Brussel blijven,... en dan naar Italië... PIRROEN:
Hoor ik goed? Hebt ge niet gezegd Italië?... ANNA-MARIE
(valt in een stoel en begint opnieuw hevig te schreien):
Ik hou het hier niet uit... Ik hou het hier niet uit! Ik kan hem niet meer loslaten... Ik ben als aan hem vastgebonden... maar 't mag niet... Nonkeltje 't mag niet... Als ik hier blijf word ik gek... word ik gek... (slikt haar tranen weg)
Daarom moet ik weg... daarom... ga ik... naar Italië terug... PIRROEN
(niet wetend hoe troosten):
Als men op voorhand weet dat men gek wordt, dan wordt men het niet... Dat is nu eenmaal zoo... Och ja... zie... Ik weet niet, 't is spijtig dat ge me dat geen twee dagen vroeger komt zeggen, dan had ik u met trommelgaren aan mijn frak genaaid... dan gingt ge niet weg!... Doch nu, nu laat ik u gaan... (zucht) Twee dagen vroeger toen ik nog onder een fijn luchtje wandelde, en het leven plesant was als... een flesch wijn, vol koleur...
| |
[pagina 72]
| |
Nu is de lucht zwart als gepotlood, mijn kop is als in moes geslagen... Ja Anna-Marieke... nu moet ge gaan... Er is hier voor u toch ook niets meer te verhaspelen... ANNA-MARIE:
Zijt g' er niet boos om, nonkeltje.. Ik was zoo bang dat ik u verdriet zou aandoen... PIRROEN:
Eergisteren zou ik veel verdriet gehad hebben... maar nu... nu begrijp ik u veel te goed... (zucht) Hebt ge nog met hem gesproken?
ANNA-MARIE
(knikt, slikt haar tranen weg):
Ja, hij is mij op komen zoeken, gisteren avond laat... Hij heeft me bezworen niet aan opzet te gelooven.. Hij dacht... dat ik het wist... (heftig) Dat ik het wist! God! o God... als ik het geweten had,... àls ik het geweten had!...
PIRROEN
(afwezig):
Dat gij het wist... zoo, zoo... (verhelderd) Maar voor wat nam hij u dan?
ANNA-MARIE:
Ik heb hem gezegd... dat alles nu uit moest zijn... dat we elkaar nooit weer mochten ontmoeten... en dat ik... terug zou gaan... naar Italië. PIRROEN:
Ja, als 't niet meevalt, is 't best naar 't een of 't ander Italië te gaan... Ik ook. (korte stilte)
ANNA-MARIE:
Hebt ge nog uw visite laat gehouden, nonkeltje? PIRROEN:
Ik... ik heb gewacht... tot zeven... tot kwart over zeven... maar ze is niet gekomen (heftig) Ze is niet gekomen!...
ANNA-MARIE:
Wie... is niet gekomen? PIRROEN
(gesmoord):
Césarinne... ANNA-MARIE
(kijkt hem aan):
Cé... sarm... ne? PIRROEN
(als voren):
Ik heb de klok stil gezet, op kwart over zeven... (kort, schor) Nu staat mijn leven ook stil, wat ik nu nog leef is puren overschot.
| |
[pagina 73]
| |
ANNA-MARIE:
Arm, arm nonkeltje! Gij met uw hart van goud (Pirroen protesteert) (zij treurig) 't Is wel grappig... dat we allebei... zoo... gelukkig zijn.. (impulsief) Ga mee... ga mee met mij naar Italië... Als we die blauwe hemel boven ons hoofd hebben... en de witte steden zien... en de populieren, dan vergeten we ons heele verdriet... Ga mee, Nonkeltje, ga mee! naar mijn Italië...
PIRROEN:
Neen, neen... 't gaat niet, lieven Engel... Italië mag met al zijn blauwsel gestolen worden lief kind! Als 't met nen blauwen hemel te genezen was! Ah, Ah, Ah! (stilte) (opgewonden) Ik krijg bezoek. De vrienden komen. Voor mijn (schril) begráfenisfeest... seffens komen ze op mijn begrafenisfeest...
ANNA-MARIE:
Wat bedoelt ge daar mee? PIRROEN
(met toegeknepen oogen, als had hij pijn):
De begrafenisfeest van mijne liefde... Ik heb gisteren mijn liefde begraven. ANNA-MARIE:
Mij hebt ge maar geen uitnoodiging gezonden... Ik vierde zelf een begrafenisfeest. Het was heel verstandig van u. (korte snik, stilte) Het... wordt tijd om te gaan... Ik had u een brief geschreven... maar dat is nu niet meer noodig... We kunnen... die nu wel verscheuren. (ze scheurt) Nu ga ik dan maar... dag... nonkeltje...
PIRROEN:
Dag kind, dag... (moeilijk) 't gaat u goed... dag... dag... Kom! (ze valt hem snikkend om den hals. Ook Pirroen weent) (Er wordt gebeld) Daar zijn ze de smullers!... ga de tuin door... Ze moeten u niet zien.
ANNA-MARIE:
Is... hij... er bij? PIRROEN:
Ja!... Dag! kind... dag lief kind... | |
[pagina 74]
| |
ANNA-MARIE:
Nonkeltje, nonkeltje lief. (omhelst hem hartstochtelijk) .
PIRROEN:
Dag Engel! ANNA-MARIE
(verwijdert zich van hem, knikt hem veel keeren toe, de oogen vol tranen. Dan gaat ze door de tuindeur weg. Pirroen sluit de deur, leunt er tegen met gesloten oogen en zucht).
| |
3e Tooneel.PIRROEN - CORENHEMEL - KOEKOEK - v.d. NAST - LIVINUS - GRAIN D'OR - SWAEN.
(Stemmen achter. Dan komt het gezelschap op. Ze zijn allemaal in rouwcostuum behalve Corenhemel en hebben allen zakdoeken met zwarte bolletjes. Ze juichen als ze Pirroen zien.
KOEKOEK:
Daar hebt ge 't levende lijk! VAN DE NAST:
Hij is een genie, van alles weet hij een feest te maken! LIVINUS:
Ziet ge wel dat ik gelijk had? PIRROEN:
Waar hadt ge nu weer gelijk in. Gij hebt nooit gelijk! LIVINUS:
Ik zei dat ge een grap had verzonnen... en Grain d' Or dacht dat er een van uw huisdieren dood was. Putiphar bevoorbeeld. PIRROEN:
Putiphar? Mijn pauw Putiphar. Als die stierf kregen ge allemaal een pluim. KOEKOEK:
Ik heb het woord... SWAEN:
Neen ik! Ik ben ouder! VAN DE NAST:
Ik spreek eerst. KOEKOEK:
En toch zal ik eerst spreken. (staat op een stoel) .
| |
[pagina 75]
| |
SWAEN:
Nu zal de zachte Swaen eens roepen! (ruzie)
(de anderen schreeuwen er door).
PIRROEN
(met een stentorstem):
Boem! Boem!! Stilte!!! Denkt er om dat g' op een begrafenisfeest zijt! Eerst eten en dan spelen. Wie helpt de tafel hier zetten! ALLEN:
Hier ik... ik... ik ook. Hier zie Ik! PIRROEN
(heeft de deur van de antichambre geopend, waar een gedekte tafel staat. Druk pratend dragen allen die tafel naar voren en nemen er joelend om plaats).
PIRROEN:
Ik benoem Van de Nast tafelpresident, de Wolvendarm! Anders blijft er voor ons niets over! VAN DE NAST:
Ik neem aan! En ik zal u allemaal laten zien dat ik zoowel Cicero als Lucullus kan zijn. KOEKOEK:
Van Cicero komt niet veel in huis! CORENHEMEL:
Voor Lucullus ben ik niet bang. Die is al in huis! PIRROEN
(staat recht):
Vrienden ge zijt op mijn begrafenisfeest gekomen! Overmorgen zal ik begraven zijn! En vandaag sterf ik. Luister... (Cato brengt een dampende schotel op) .
VAN DE NAST:
Pirroen, zwijg g' hebt het woord niet gevraagd! Eerst eten en dan vertellen! KOEKOEK:
Cicero ligt er al. VAN DE NAST:
Neen, menheer hij heeft maar wat vacantie! PIRROEN:
En toch zal ik spreken. VAN DE NAST:
Maak u niet dik of ge kunt niet in uw kist! KOEKOEK:
Doe veel azijn over uw eten, dan blijven de pieren van u af. | |
[pagina 76]
| |
CORENHEMEL:
W' hebben wel op u gepeinsd Pirroen, en w' hebben het talent van ons talentvollen dichter gesmeekt, u een laatste huldezang toe te wijden... LIVINUS:
Laat hooren Koekoek! SWAEN:
Wij luisteren! KOEKOEK:
Eerst mijn hors d'oeuvre! PIRROEN:
Ge zijt heelemaal een hors d'oeuvre! KOEKOEK
(rechtstaande):
Ik zal! maar ge zult er u niet van beloven! Ik zal u zoo laten grienen, dat ge geen brokske door uw keel kunt krijgen!... Corenhemel aan 't spinnet! Aan 't spinnet, mijn verzen moeten trippelen. CORENHEMEL:
Nu word ik nog de dupe van ulie verzenhonger! Ik rammel van den honger! PIRROEN:
En toch zult ge spelen. VAN DE NAST:
De tafelpresident onderlijnt de woorden van Pirroen! Ge moet onzen Homeros begeleiden! KOEKOEK:
Van de Nast, als gij alleen in de kamer waart, wierp ik u mijn parelen niet voor. VAN DE NAST
(belt aanhoudend).
PIRROEN:
Tafelpresident. Onze ooren hebben geen honger! VAN DE NAST
(met vollen mond, zegt iets en belt door).
LIVINUS:
Wat zegt hij? KOEKOEK:
Hij erkent het volmondig. VAN DE NAST:
Ik erken niets, noch vol mondig, noch leeg mondig. Ge bedoelt dat ik een zwijn ben. Daar kan ik tegen. Ik beweer alleen maar dat het tijd wordt voor verzen (Cato brengt andere schotels op) en voor andere schotels!
| |
[pagina 77]
| |
CORENHEMEL:
Zeg eens, is 't de bedoeling dat ik speel of niet? (preludeert en begeleidt voorts Koekoek) .
KOEKOEK:
Juist, dat is de wijs (zingt recitatief met lange uithalen, zich begeleidend op een guitaar) .
Pirroen is vast besloten
Besloten dood te gaan.
VAN DE NAST:
Hé! (belt) stilte dat men een taart kan hooren snijden! Daar ben ik het heelemaal niet mee eens. Daar is geen enkele reden om te veronderstellen, dat Pirroen dood wil gaan.
LIVINUS:
Neen dat vind ik ook. PIRROEN
(tot Livinus):
Daar zie! Hij zie met zijn armen als stokskens macaroni! KOEKOEK:
Wel, Heer in den Hemel, waarvoor zijn we dan hier. Ik beweer niet, dat hij daarom vandaag of morgen of overmorgen dood wil gaan. Maar doodgaan wil hij. VAN DE NAST:
Ge vergist u Koekoeksei. We zijn alleen maar op zijn begrafenisfeest. Een ingenieuze vondst. Want ik weet veel te goed, hoe moeilijk het op den duur wordt, altijd maar een reden voor een feest te vinden. KOEKOEK:
Maar hoe kunnen wij op zijn begrafenis zijn als hij nog niet dood is. CORENHEMEL:
Wat is 't? Eten of verzen zingen? Koekoek draai uw fabrikaat maar af. (preludeert) .
KOEKOEK:
Pirroen is vast besloten
Besloten dood te gaan,
de kleinen en de grooten
Ze staan hem niet meer aan.
Hij stoot aan dit, hij stoot aan dat,
Hij is de heele wereld zat...
Pirroeneke wordt begraven
begraven bij de sloot,
| |
[pagina 78]
| |
Nu is hij nog de brave,
Maar morgen is hij dood!
(danst op het naspel)
PIRROEN
(klapt in zijn handen):
Uitmuntend Melktand-dichter, vooral die eerste regels! KOEKOEK:
Ge zult nog meer hooren. Dichters drinken van de bron der Waarheid (neemt een roemer) en aan die van Pirroen!
(zang als voren)
Wij zullen hem bezingen
Met verzen en met wijn
opdat de doode dingen,
weer levend zouden zijn!
De hemel wordt opnieuw verlakt,
de schoonste lucht wordt uitgepakt
Pirroeneke wordt begraven
en gaat den hemel in,
daar zal hij zich dan laven
aan 't bronneke van de min
(danst a.v.)
CORENHEMEL:
Snel! Ik snak naar mijn pasteitjes! KOEKOEK:
De maan wordt weer verzilverd
de sterren weer verguld
(Cato komt binnen met schotels; ze blijft verbaasd staan)
Ze zijn wat afgeschilferd.
Dat is de tijd z'n schuld.
We schrijven op zijn kale kop
Pirroen zijn liefdedaden op.
Pirroeneke wordt begraven
Pirroeneke steekt van kant,
hij ligt al onder d' aarde
en morgen is hij zand.
(Corenhemel speelt door, allen zingen het refrein nog eens. Koekoek grijpt Cato en danst er mede, schoklachen).
| |
[pagina 79]
| |
CATO:
Heer, ik kan niet meer. Menheer de notaris houdt hem tegen! PIRROEN:
Ik hou niets tegen. CATO:
De vlaaien verbranden in den oven. VAN DE NAST:
Laat ze dan Koekoek. Denk op de vlaaien. (Cato af. Corenhemel houdt op) .
PIRROEN
(tot Koekoek):
G' hebt hem dat goed gelapt (ernstig) 't Is of ge in mijn buik ziet. (Ziet somber, smoort, luistert niet) .
GRAIN D'OR:
Ik zou er haast van grienen... 't Is gelukkig maar een grap. LIVINUS:
Gelukkig - heel goed, Grain. KOEKOEK:
Ge zoudt niet de eerste jonge meid zijn geweest, die ik aan 't grienen heb gebracht, Grain d'Or! VAN DE NAST:
Zeg, uw succes is niet te danken aan het vers, maar aan ons gejuich! KOEKOEK:
Ik heb u doen juichen. VAN DE NAST:
Wij deden het om u plezier te doen. KOEKOEK:
Ik heb niet voor u gezongen. VAN DE NAST:
Heb het toch gehoord (wordt dronken) Ik ben tafelpresident.
LIVINUS:
Gij verwart proza met poëzie. VAN DE NAST:
Poëzie (wijst naar Koekoek) maneschijn en smoorlucht... en (grijpt een schotel) proza.
CORENHEMEL:
Slik in! Slik in! VAN DE NAST:
Ik, (hikt) ik heb de hik (hikt) .
LIVINUS:
Hij heeft te diep gekeken. VAN DE NAST:
(hikkend) Ik heb niet te diep... gekeken. Ge kunt wel de hik hebben zonder een druppel gedronken te hebben...
GRAIN D'OR:
Als ge hik hebt moet ge juist wat drinken. | |
[pagina 80]
| |
VAN DE NAST
(hikkend) Heel goed... Ik wil wel kind.
KOEKOEK:
Ja - maar... water. VAN DE NAST:
Dat heb ik thuis ook. Ik ben baas en ik zal maar wat wijn drinken. (hikt) (belt) Waar... waarvoor ziet gij mij allen aan... ge wilt toch niet zeggen dat... dat...
KOEKOEK:
Nee dat wilden we niet zeggen (drinkt v.d. Nasts glas uit) .
SWAEN:
Maar hij wil... KOEKOEK:
Juist, Swaen, ge hebt gelijk (drinkt Swaens glas)
PIRROEN:
Van bazen gesproken. KOEKOEK:
Beste Pirroen, uw glas drink ik niet leeg. PIRROEN:
Er is ook niets in. LIVINUS:
Juist daarom. KOEKOEK:
Gij hebt het meest gedronken van allemaal. GRAIN D'OR:
Hij liegt alsof 't gedrukt staat. KOEKOEK:
Het staat gedrukt! GRAIN D'OR:
Waar? VAN DE NAST
(belt) (steeds slikkend):
Ik verbied het voortzetten van die triestigheden! We zijn op een begrafenisfeest, daar moet men niet triestig zijn - Maar lachen! PIRROEN:
Waarom u dan in den rouw gestoken? LIVINUS:
Gij toch ook. VAN DE NAST:
Hij is ook het feestvarken. KOEKOEK:
Pirroen het feestvarken zonder purple frak en karamelbroek. | |
[pagina 81]
| |
LIVINUS:
Een feestkraai! VAN DE NAST:
} Ja, ja een feestkraai. GRAIN D'OR:
} Ja, ja een feestkraai. KOEKOEK:
} Ja, ja een feestkraai. PIRROEN:
Ik weet waarom!... GRAIN D'OR:
Maar mijn rouw is nog veel erger. Wij hebben zakdoeken met zwarte bollekens, gij een gele! VAN DE NAST:
Alleen Corenhemel is buiten mededinging. KOEKOEK:
Zwart staat hem niet. SWAEN:
Hij heeft ook zijn reden. PIRROEN:
Filosoof, wat weet gij daarvan? SWAEN:
Hij staat niet in uw testament. PIRROEN:
Dat is waar... maar gij ook niet. LIVINUS:
Wie staat er dan wel in? PIRROEN:
't Zijn uw zaken niet. GRAIN D'OR:
Ik sta er toch in, niet waar oom Pirroen? PIRROEN:
Gij krijgt de bloedkoralendoekspeld van m'n moeder. VAN DE NAST:
Wat krijg ik? KOEKOEK:
En ik? PIRROEN:
Gijlie krijgt... Neen ge moet maar wachten tot g' het zelf lezen kunt. VAN DE NAST:
Neen Pirroen... dat wil ik niet... Ik vind het geniaal om het voorschot op uw begrafenisfeest te geven... maar een lang leven, kerel... een lang... lang leven! KOEKOEK:
Kom kerel! GRAIN D'OR:
(springt op) Vooruit! (dansen in een kring om de tafel en Pirroen heen, zingen, terwijl Corenhemel accompagneert)
| |
[pagina 82]
| |
Lang zal hij leven
Lang zal hij leven
Lang zal hij leven
In den Pruimentijd
In den Pruimentijd
In den Pruimentijd
PIRROEN:
En gij allemaal honderd jaar en nog. KOEKOEK:
Gij tweehonderd! VAN DE NAST:
En voor mij... elken dag een zwijn! LIVINUS:
Een spiegel! Een spiegel! (willen terug aan tafel gaan)
PIRROEN:
Halt!... Buiten! Als ge nog langer blijft zijt ge zwaarder dan die canapee... 't Is tijd... Buiten. Maar eerst nog een dolfijnendrank! (geroezemoes)
VAN DE NAST:
Pirroen heeft gelijk. 't Zou een schande zijn, als we hier waggelend buiten kwamen... bij dag... PIRROEN:
Vrienden (wil iets zeggen, met het glas in de hand, stilte, krijgt een krop, en zwijgt) .
GRAIN D'OR:
Dansen! (ze dansen weer rond Pirroen) .
ALLEN:
Pirroeneke wordt begraven
Pirroeneke steekt van kant
Nou ligt hij onder d' aarde
en morgen is hij zand.
(Ze zingen door, terwijl ze hem handen geven en adieu roepen. Allen af.)
| |
4e Tooneel.PIRROEN
(hij kijkt ze na, en blijft bewegingloos. Men hoort de stemmen versterven. Zoo staat hij tot het doodstil is. Dan draait hij zich peinzend
| |
[pagina 83]
| |
om en veegt zijn oogen uit, zucht) (zacht):
Tot in den pruimentijd! (Hij kijkt langzaam de kamer rond, en neemt plots een besluit. Hij schelt Cato) .
| |
5e Tooneel.CATO - PIRROEN.
CATO:
Menheer de Notaris? PIRROEN:
Ga uit. CATO:
Uit? Ik menheer? Naar waar? PIRROEN:
Ga wandelen! CATO:
Ik menheer? PIRROEN:
Ja, gij. Ga rap wandelen! CATO:
Maar menheer... het halve diner is er nog! PIRROEN:
Moet ik alles opeten? CATO:
Maar mijn telloren dan? PIRROEN
(boos):
Wandelen! Wandelen! CATO:
Ik moet ze nog afwasschen. Ze zijn morgen niet meer schoon te krijgen. PIRROEN
(woedend):
Ruk uit of ik onterf u! CATO:
Maar ik... PIRROEN
(stuift op haar toe):
Ik onterf u! (Cato doodverschrikt af) .
| |
6e Tooneel.PIRROEN
(haalt adem. Staat even stil, luistert. Dekt dan met het laken de tafel over, en trekt die een eind uit het midden; hangt een doek over
| |
[pagina 84]
| |
zijn portret aan den muur. Dan staat hij stil, bedekt even zijn oogen en zucht weer. Vervolgens neemt hij behoedzaam uit het schrijfbureau een groot pistool. Op dat oogenblik gaat de deur open... Hij verbergt het weer snel):
Wie spookt daar?... (Corenhemel staat er, met gebogen hoofd) .
| |
7e Tooneel.PIRROEN - CORENHEMEL.
PIRROEN:
Waarom speelt ge spook? CORENHEMEL:
Ik... PIRROEN:
Hoe komt gij hierbinnen. Ik heb de meid toch weggestuurd? CORENHEMEL:
Ik ontmoette haar juist toen z' het huis uitkwam... (lacht mismoedig) Ze moest van u gaan wandelen. Ze moest...
PIRROEN:
Wat komt ge doen... Waarom stoort ge mij? CORENHEMEL:
Stoor ik u? PIRROEN:
Ja... maar zit toch neer (Pirroen wandelt; Corenhemel zet zich aan de tafel) .
CORENHEMEL:
Ge zult mij wel een lammeling vinden hè? PIRROEN
(beziet hem):
Waarom? (wandelt) .
CORENHEMEL:
Omdat ik zoo (ironisch) zoo vroolijk heb gedaan. Ik heb me aan één stuk zitten verbijten.
PIRROEN:
Ik ook. CORENHEMEL:
Ik heb me niets aangenaam gevoeld. PIRROEN:
Ik ook niet! | |
[pagina 85]
| |
CORENHEMEL
(met betraande oogen):
Ge weet niet, wat het voor me was Pirroen... ik heb aan een stuk aan... haar gedacht. PIRROEN:
Ik ook... maar niet aan dezelfde. CORENHEMEL:
Niemand heeft over haar gesproken. Niemand heeft naar haar gevraagd. Zooveel hart hebben ze bij mekaar... die veelvraten!... Z' hebben niet even aan haar gedacht. (snikt) .
PIRROEN:
Z' hebben ook niet aan mij gedacht. (stilte) .
CORENHEMEL:
Waar is ze nu, Pirroen... PIRROEN:
Weg! CORENHEMEL:
Weg? PIRROEN
(boos):
Maar als ik u nu ‘weg’ zeg, dan is ze toch weg! (kalmer) Z' is weg met diligentie van zeven uur... naar Italië...
CORENHEMEL
(ziet naar de klok):
Naar Italië, van zeven?... PIRROEN:
Die staat kwart... (slikt) kwart over zeven. ('t begint een beetje te donkeren)
CORENHEMEL
(suf):
Naar Italië... terug... PIRROEN:
Ze hield het hier niet meer uit... Voor dat porceleinen poppetje wierd het een hel! Ze hield zooveel van u, Guido... lijk ik weet niet wat. Geweldig veel. Ze had niet genoeg aan uwe liefde... ze moest u er bij hebben, heelemaal... en daar is ze te broos, te schoon voor... En ze wou niets... en nam niets... Z' is weg, en z' heeft gelijk... Alles of niets. CORENHEMEL:
O God, o God! Wat ben ik ongelukkig. (Weent met zijn armen op tafel liggend) .
PIRROEN:
Ik wil niet ongelukkig zijn. Césarinne heeft bij mij alles in gruis geslagen, maar ik zal | |
[pagina 86]
| |
niet ongelukkig zijn... Daar is remedie voor. Ah ja dat is waar, als ge Van de Nast ziet, zeg hem dan dat hij zijn souper gewonnen heeft... Gij zijt mijn getuige... ge kunt het geld aan Cato vragen. Wacht 'k zal op een briefken schrijven (wil schrijven) .
CORENHEMEL:
Ik begrijp u niet. (angstig) Wat wilt ge zeggen met niet ongelukkig te zullen zijn?
PIRROEN
(beziet hem lijk steen).
CORENHEMEL:
Wat wilt ge zeggen? PIRROEN
(beziet hem lijk steen; haalt het pistoot te voorschijn):
Hier is de remedie. CORENHEMEL:
Jezus!... Pirroen, Pirroen. (z'n keel stokt, hij lijkt als waanzinnig) Wilt gij... Wilt gij? Dat mag niet! dat zal niet!
PIRROEN:
Stil... Ge overreed me toch niet. Ge moet gij geen ouden aap leelijke gezichten leeren trekken. Ga naar huis, drink op mijn gezond... op mijn goeden dood en zwijg... Adieu!... CORENHEMEL:
Pirr... Pirroen... (hij berst schier van radeloosheid, een idee schiet hem te binnen, en terwijl Pirroen zich omdraait holt hij weg) .
| |
8e Tooneel.PIRROEN
(ziet Corenhemel niet meer, hoort de deur toeslaan):
Inderdaad die kerel kan spoken. Hij is zoo ongelukkig... maar heeft geen twintig jaar gewacht... (stopt een pijp)
zegt: ‘Mijn laatste pijp’! (Neemt een eveloppe en legt ze op tafel) Dat vinden ze rap genoeg. (Neemt het pistool) En zeggen dat als ik dat in mijnen mond afschiet, de stukken tegen de muur vliegen en Pirroen geen kop meer heeft. Met een beetje water en gruis. Wat was dat toen een vreeselijk gezicht... de hersens
| |
[pagina 87]
| |
van dien vent plakten tegen een deur... Ik zie 't nog voor mijn oogen... Goed is dat, dan kunnen ze uw gezicht niet meer zien, en zien of ik angstig of blij was toen 't gebeurde! Z' hebben er geen zaken mee!... (Draait een schilderijtje om) 't Zou zonde zijn! (Legt een boek op den pot met goudvisschen) Anders eten die gulzigaards nog van mijn vleesch... (Wil de wereldbol ook wegzetten) Bah! mijn vleesch mag tot in Afrika vliegen! (laat hem staan)
(ziet ontroerd rond) Die ouwe dingen - daar heb ik m'n leven lang tusschen gezeten (veegt een traan weg)
Maar 't is genoeg. Meer dan genoeg!
(Ziet door 't venster den hof in) Hei Putiphar jongen! (spreekt den hof in) Schoone Pauw... nu zal ik u gaan verlaten... Voor mij blijft er niets meer over dan met een zevenurenmisken naar 't kerkhof gedragen te worden. Ge weet waarom hé kerel! Z' had toch al zoo'n schoon woordekens gezegd! En dan hadt gij uit haar klein, nobel handje graantjes kunnen pikken, en ik ben er zeker van, ge zoudt veel van haar gaan houden. Wat gaat er nu met u gebeuren jongen. Zult ge geen verdriet hebben?... Zie hij verstaat mij... hij pinkt met zijn bottinneknopkensoogen. Heb geen verdriet Putiphar, uw pluimen zijn nog zoo schoon, ik heb de mijne verloren... ga nu maar wandelen, niet binnen, gij moet dat niet zien, ge zoudt er kunnen van ruiven! Zie hoe fier hij stapt, juist alsof hij achter een harmonie gaat... zie... zie... hij zet zijn staart open, als wou hij zeggen: zie eens hoe schoon ik ben, waarom wilt ge mij verlaten! Maar 't moet Putiphar, t' moet! Dag vogel! Dag jongen... (sluit bewogen het raam) .
Daar staan al vier sterren aan de lucht, drie kleine en één groote... De horizon is heelemaal purper. (trekt de gordijnen toe)
Nu moet het, nu moet het... (zet zich aan tafel)
| |
[pagina 88]
| |
(stilte, fluisterend) Een... twee... (opeens wordt er heftig gebeld. Hij blijft doodstil staan. Verbaasd. Er wordt nog heftiger gebeld. Ten 3e male nog heviger. Boos.
Verdomd dat is weer zeker den eenen of den anderen Corenhemel! Ik doe niet open! 'k Ben niet thuis... Wat is dat? (de bel gaat weer) Ik doe niet open! neen! neen!... (nog bellen) . Angstig... Wat is dat? (de bel gaat aanhoudend zonder tusschenpoozen) Ik moet. (gaat snel even af, komt terug met een klein lampje en gaat weifelend naar de deur.) Zou ik? ik... open doen? (nog steeds bellen; plots met een ruk de gang in) Die dat doet sla ik blauw! (af) (Dan houdt het bellen op. Een kreet buiten. Pirroen komt achterwaarts de kamer binnen, Césarinne stuipachtig aanziend, die hem volgt, half verlegen, half angstig, gespannen) .
| |
9e Tooneel.PIRROEN - CÉSARINNE.
PIRROEN:
Wat... komt... gij hier doen? CÉSARINNE:
Ik... Ik kwam hier zoo maar... eens binnen... PIRROEN:
't Staat hier overhoop... ziet ge... de kameraadjes zijn hier geweest... (beziet haar steeds vol verbazing) .
CÉSARINNE:
Dat weet ik. PIRROEN:
Gij weet?... Wat... CÉSARINNE:
Ja... mijnheer Corenhemel is bij mij geweest... en toen... en toen dacht ik... ik ga... even eens naar mijnheer Pirroen. PIRROEN:
Dat is vriendelijk... dat is verdorie geweldig vriendelijk. (verbaasd) .
CÉSARINNE:
't Doet me genoegen,... u nog te treffen. | |
[pagina 89]
| |
PIRROEN:
'k Was anders niet van zin te gaan wandelen. CÉSARINNE:
Neen... maar mijnheer Corenhemel zei... (slikt haar woorden in) Hm... en toen ben ik maar gegaan...
PIRROEN:
Ik hoor uwen asem gaan, ge zijt nogal rap! CÉSARINNE:
Ja... er ging juist een wagen voorbij en... PIRROEN:
En daar zijt ge gaan opzitten? CÉSARINNE:
Nee... nee... Ik ben er achter aan gaan hangen, hé, hé; maar ik ben blij dat... ik u... gezond voor me... zie... (Pirroen beziet haar verbaasder, blij-nieuwsgierig) (Zij ziet het pistool geeft een kreet) Ah... dat... dat... wat beteekent dat?...
PIRROEN:
Dat? (op 't pistool wijzend) om muggen te schieten...
CÉSARINNE:
O (lacht zenuwachtig) O 'k had het gedacht toen Corenhemel... Pirroen, Pirroeneke... niet doen... niet doen.
PIRROEN
(nog verbaasder, prevelt na) Pirroen, Pirroeneke (drukt op ke) (stilte: het oogenspel uit bedrijf 2, doch kalmer) .
CÉSARINNE
(met neergeslagen blik):
Ik ga nu maar weg... Ik zie... u morgen wel weer... niet waar mijnheer Pirroen? PIRROEN
(vol spanning, neemt het lampje om haar uit te laten):
Ik zal u uitlaten Césarinne. (zucht) (Ze gaan naar de deur. Daar houden ze stil. Met den knop in de hand, draait ze zich om, en kijkt Pirroen lang aan) .
PIRROEN
(weet geen raad... hakkelend):
De... knop moet... ge... rechts draaien... (maar zij blijft hem aankijken, laat eindelijk den knop los,
| |
[pagina 90]
| |
valt tegen hem aan en verbergt haar gezicht in zijn armen. Hij omhelst haar, onhoorbaar schreiend, en geeft haar een kus op het hoofd) (hij zoent haar teeder, het lampje houdt hij omhoog, en hij zegt triomphantelijk) : Van de Nast heeft zijnen souper verloren!
doek.
1922. |
|