denken; Pieteke hing met zijn blauwgeruiten halsdoek aan den stijl van 't bed....
Hij lag nu begraven op het ongewijd kerkhof, in den donkeren van de eeuwige stilte.
Het was het verdriet van haar leven en d' onrustige knabbeling harer nachten, nu lag Pieteke daar in den donkeren, zonder ooit of ooit iets te hooren!
Och, als ze nog eens jonger was, dan zou ze met haar eigen handen zijn graf openkrabben, er hem uit halen, en hem leggen in de gewijde aarde, waar hij ook het schoon muziek der rijke menschen-begrafenissen zou kunnen hooren!....
Op een dag hoorde zij in den winkel van den dunnen horlogiemaker, Sleeckx, waar ze schuurpapier aanbood, uit een zwarte doos een teeder muziekske ritselen, ach zoo schoon, zoo stillekens, als een windeken, als een waterken dat in klinkende droppelkes op kristal viel.
Ze had ineens een fijn gedacht gevonden. ‘Hoeveel kost zoo'n doos?’
‘Vierentwintig frank.’
En van af dien dag begost ze het eten uit den mond te sparen; ze verminderde haar brood op d' helft, z' haalde 's Zondags geen vleesch meer, en brandde 's avonds niet meer de lamp, ze deed nog eens zooveel water op het koolgruis en deed geen koffie meer bij de pitterpeeën. Op haren gang langs de hoeven raapte ze haren voorschoot vol hout, en vroeg peeën en rapen aan de boeren, allemaal maar om te sparen om de muziekdoos te kunnen koopen.