lage kruiden met dunne pereltjes bevochtigde.
Zij daalden den heuvel af, het donkere bosch achter hen latend, en reden nu achter elkander op een smal pad dat lui, nevens vruchtbaar akkerland bochtte. Nu glansde het volle maanlicht op hen, en Karel geleek een hemelsche geest met zijn blinkende uitrusting, zijn wit gewaad en wit paard, terwijl Elegast daarentegen met paard en al, zwart was als de schaduw die hij achter zich wierp.
Het smalle pad ging een lange heuvel op. Elegast die zeer begeerig was naar buit, deed zijn paard haastiger gaan, en klom den heuvel op, als Karel nog in 't dal was. Toen zag de Koning daar aan een verschomploegd veld, waaruit de nevel in kleine krulletjes opsmoorde, in de maneschijn een ploeg, waarvan het mes als eenen rustenden bliksem blonk. Medeen kreeg hij een vernuftig gedacht. Hij vertraagde zijn paard nog wat, en als hij zag dat Elegast al den anderen kant van den heuvel verdween, sprong de Koning vlug van zijn paard, en ontdeed met zijn geweldige kracht, met den harden