Ik ken ineens geen bedeesdheid meer en ruk een der verscheurde boeken uit zijn handen.
Hij beziet mij verbaasd, heeft een neiging om woedend te worden, maar dan valt hij als gebroken neer op een stoel met zijn hoofd in zijn handen.
- Allemaal leugens, leugens, dwaasheid, bedrog, ze hebben mij het laatste afgenomen, ze hebben mij bedrogen! Terwijl ik den lof sta te zingen, stelen ze een voor een mijn kinderen en ook dit, dit, het eenige wat ik nog bezat, mijn eenigen troost, na al die ellende, dat is te veel...
- Maar meester, probeert Marie te troosten, denk op de schoon woorden van mijnheer pastoor.
- Zwijg, roept hij uit, schoon woorden heb ik meer in mijn zak, dan mijnheer pastoor in zijn huis, wat weet hij daarvan wat een kind verliezen is?
Hij balt de vuisten tegeneen. Men ziet het bloed in de aderen van zijn slapen tikken.
Ik waag mijn hand op zijn schouders te leggen. Hij beziet mij zoo diep intreurig en toch dankbaar. Hij drukt me de hand en zijn