is omdat mijn verlangen vooruit vliegt en mijn verlegenheid me van lood maakt.
Cecilia ziet mij eerst met groote oogen aan. Dan een glimlach om een diepe weergevonden vreugde. En dan teleurstelling en verdriet in haar oogen. Ze reikt mij hare hand, die al de blauwe aderen toont en dor warm is.
Cecilia is niet veel veranderd, alleen wat bleeker en blinkender, wat meer glans in de oogen en een ziek rose op de wangen. Maar de handen zijn dunner en spitser geworden, en glimmend op de kneukels, en het haar door al dit bedde-wit veel guldener.
Ik kan geen woord zeggen...
Ze trekt me dichter bij...
- Ik ben het toch... uwe Cecilia... 't is alsof ge bang van mij zijt...
- Dat is van geluk, stamel ik, ik ben zoo blij u nog eens te zien...
- Ik ben ook zoo blij... Toch spijtig dat ik zoo ineens ben ziek geworden...
- Maar ge zult genezen...
- Dat zeggen ze toch... Maar wat doet gij hier nog in de streek? Ge hebt toen toch gezegd dat ge gingt vertrekken?
- Ik blijf tot gij genezen zijt...