de Heer-God, dat mijn dagen niet effen bleven, hare oogen hebben een verhevener licht in mijn ziel ontstoken. Reine sneeuwalpen, het is alsof ik met u boven de wereld oprijs en in een andere wereld leef...
Nu zwijgen zij. Zij houden zich in en er is niets meer uit te krijgen.
- Versta reden..., zeg ik tot hen, ge begrijpt dat ik hier niet langer blijven kan... nog enkele dagen... Ik moet met haar vader nog naar de gothieke kazuivels gaan zien. Ik wil nog eens, lang, heel lang aan den plas gaan zitten... 't is daar toch dat het wonder in mijn ziel gekomen is, toen zij die bloemen bracht... Ik ga nog eens den Nonnenheuvel op, om voor altijd het fijne, verre landschap in mij op te nemen. Ik moet ook afscheid nemen van broeder portier, die mij steeds dien zuiveren lindenhoning bezorgde...
Ge ziet er is nog veel te doen, maar dan vertrek ik voor altijd, voor altijd... Ik zal u nooit vergeten, kleine oude dingen... Ik ben hier toch zoo gelukkig geweest. Ge weet het... Ach, dat ik dit geluk moet loslaten... en verder gaan, en verder gaan. Neen wij kunnen bijeen niet komen, het water is