XI
Maar dan weer jaagt het verwijt mij op. Ik heb Cecilia en Roelinde bedrogen!
Ik moet Cecilia alles bekennen.
Maar waar haal ik den moed?
Ik voel mij zoo klein en zoo nietig, en onze liefde is zoo groot. Ik waag het niet.
Doch aan den horizont hoor ik mijnen naam roepen.
Ja ik zal en moet Roelinde trouwen; haar leven is met het mijne in elkaar geworteld. Ik ben verward in een net, waar ik niet meer uit kan.
Maar dan moet Cecilia ook de volle waarheid weten. Het mag niet te laat worden, en toch stel ik uit van uur tot uur, van dag tot dag, en ondertusschen groeit mijne liefde als een berg...
Er komt gelukkig een brief van Roelinde: