ik zie u op de teenen staan, aan 't zoeken in de schuif, naar de gedichten van uw vader, en ik vind u zoo schoon.
Neen, gij hebt geen vleugels of wolken van doen, noch kronen of symbolen.
Ik zie u zooals ge zijt, en toch kniel ik in mijn gedachten voor uwe verschijning.
Want ‘meer is in u’ zooals dit te lezen staat op een steenen wimpel in een donkere kerk te Brugge.
Er is meer in u, en mijn mond prevelt vol vereering: Morgenster. Blinkende sleutel van den nacht. Gulden harp.
Een litanie van schoone dingen. Doch het zijn maar woorden en galmen. Want er is geen ster, geen sterrenbeeld en geen sterrennacht, die heerlijker is dan de blik van uw oogen; er is geen bloem, geen muziek zoo aandoenlijk als het zien van uw gestalte.
En gij houdt van mij. En gij hebt uwe liefde in mijn hart gegoten. Dat is het wonder waarin mijn ziel verdrinkt.
Ik weet geen weg met mijn geluk, en ik bid en ik zing en ik ween.