het tapijt, nevens de omlijsting van fruitguirlanden, onder blauw-bladerige boomen, zag men Jezus verschijnen als hovenier aan Magdalena en aan den ongeloovigen Thomas. Die tapeet had menigmaal de schaduw van haar roemrijke ouders gedragen.
Op kassen, schouwmantel en tafels stonden potten en vaasjes en tasjes, zoo fijn en teer dat men ze niet aanraken dierf; Japansch, Delftsch, Chineesch en meer, alles wat de oude geslachten in gleis en koperwerken hadden bezield was hier op zijn kostelijkst vereenigd. Achter de groene ruitjes der kasten glom het zilverwerk. Voor een open drieluik, brandde gedurig aan een lichtje in bronzen lamp en tusschen de twee vensters in, glom een koperen lutrijn, waarop lag een dik boek, in leder gebonden met gouden sloten en roode en blauwe linten. Het was het leven der heiligen, geduldig opgeluisterd door monniken uit de middeleeuwen.
Maar, in een zwart ijzeren kistje, van binnen witte fluweel, lag voorzichtig geborgen, de perel van heur huis, de krone van heur oudheden! Het was een gulden vaasje, ingelegd met ivoren krullen die teeder beschilderd waren en bezet met peerlen, diamant, saphoren en robijnen,