Begijnhofsproken
(1911)–Antoon Thiry, Felix Timmermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Poorte’ 't laatste van het smalle en donkere Vagevierstraatje. Daar leerde ze den fijnen kant op de raam maken en vier maal in de week, tusschen licht en donker, ging ze naar 't eenoogige Pastoorken, die heur vaderlijk voorbereidde om te worden een waarachtig kindeken Gods. En eerde Zomer zijn rijkdom te blinken lag in de zon, was Suska in 't Convent met twee andere novieskens en kreeg ze heur religieuse kleeren aan. Ze bad veel, vastte, was van 's morgens tot 's avonds in gesprek met Onzen-Lieven-Heer en zijn Lieve-Moeder en op den patroondag der heylige Pelagia, Sondersse, werd ze verloofd met den zoetsten Zone des Hemels. Ze betrok de helft van ‘'s Hemels Poorte’ werkte in den zonneschijn achter heur gordijntjes in den kant, tot onderhoud van het dak waaronder heur ziel woonde. De pastoor haalde eer van zijn werk en deed zijn een oog toe van voldaanheid en zei met zijn tandeloozen mond: ‘Een schoone ziel gewonnen voor den hemel’. Ze was een exempel, Suska! Ze bad inniglijk, mediteerde de passie, bleef het langst in de kerk, las god-gewijde boeken en tijdens heur werk zong ze geestelijke liederen. In heur | |
[pagina 15]
| |
keuken kraakte het van propretheid en ze hield een kanarievogel, die hing boven de deur en hij zong zoolang hij licht zag. Het zwert hondeken had ze ook meegekregen, een schipperken van 't echt ras en zijn naam was Felinks. Op heur kasken, vóór de plaasteren Lievevrouw onder stolp, lag op een kusken een zeilende driemaster in een flesch en onder het beeld van den Heyligen Blasius op de schouw, hing gekonterfeit de ‘Arke des Verbonds’ met witte, bollende zeilen op een blauwsel-zee met witte golf-kammekens. Vader stond aan 't roer, recht als een geweer en de schippersknecht Louis zat in 't toppeken van den mast. 't Was Suska een werkelijk genoegen dat schip te bekijken, zooals het daar over de baren vloog met den blijen wind in de gezwollen zeilen en dan droomde ze van heur kindsheid, dien zoeten tijd, de open lucht en het welriekende water. Zonder dat ze het zelf wist dacht ze er soms aan hoe aangenaam het wezen zou begijn te zijn op een schip, zoetekens weg te smilten in geestelijke oefeningen en toch te water te varen. En ze zag er de andere begijnen, en in 't ruim de kapel, en het koperen kruisken in den mast, en wit en rood, de kleuren des hemels, was er | |
[pagina 16]
| |
er alles geschilderd. Ze zag het tot in zijn minste bezonderheden en het groeide in heur tot een werkelijk bestaand ding. En als zij zich zelf verraste, verwijlend bij dien droom, dan kreeg ze er spijt over, bad een vaderons en maakte zich zelf wijs dat het hier in heur huizeken met de bonte bloemen, en 't groen voor 't venster in 't hofken en den zonneschijn op den tichelvloer, veel beter moest zijn dan op een schip! Wekelijks voer de ‘Arke des Verbonds’ achter het Begijnhof voorbij en dan stond ze reeds uren te voren op den dijk te wandelen om het schip te zien en heur Vader en heur Moeder. Ze beleefde er een malsche deugd aan, het schoone schip te zien aankomen, en ze vertelde dan telkens dat ze toch zoo geren op 't Begijnhof woonde en heur gedachten vlogen onwille[...] naar het schip met de begijnen in... Stilaan gaf ze toe aan die droomen want wat kon het God deren? En daarbij zoo'n varend hof kwam er toch nooit!... Ze wandelde meer en meer langs de Nethe die tusschen de met populieren gefestoende dijken door de vettige beemden kronkelde naar den blauwen horizon. Ze sloeg geen dag meer over zonder buiten aan het water heur | |
[pagina 17]
| |
schippersziel eens op te halen. En ze zette zich in 't gers en bad er zoo goed als in de kerk. De koelte en de reuk van het water haalden heur ziel omhoog als orgelspel of preek... Eens las ze van Sint-Marcus en van Venetië en zoo kwam ze te weten dat dit een stad was met straten onder water en dat de menschen ter mis of te boodschappen gaan in schipkens en in schuitjes... Ai mij! waarom was 't Begijnhof ook alzoo niet een stedeken waar elk begijntje heur bootje zou hebben om ter kerk te wrikkelen! Kon de Nethe nu nen keer overloopen bij de eerste nieuwe maan en alles overstroomen dat 't er nooit meer af en kon! En 's winters dan zouen ze er allemaal op schaverdijnen!... Dat zou het zijn! Maar wat was me dat een verschiet, toen op een schoonen morgen heur vader en heur moeder heur afscheid kwamen zeggen en heur het nieuws brachten dat ze nooit meer naar Grobbendonck zouden varen. Ze konden meer verdienen tusschen Boom en Dendermonde en dat konden ze niet laten voorbijgaan... Het droeve nieuws viel als een steen in een stillen vijver... Ze heeft koffie opgeschonken en is meegevaren tot aan 't hofken van Ringen... | |
[pagina 18]
| |
En toen heeft ze de ‘Arke des Verbonds’ zien wegzeilen tusschen de populierenstammen en ze is aan 't snikken gegaan als een klein kind... Nooit zou ze nu nog de Arke zien varen op de klare wateren van de zoete Nethe!... nooit meer!... nooit meer zou ze varen!... Ze slenterde moezaam terug huiswaarts, zoo triestig gestemd dat de tranen in haar oogen welden. Het was na den eenen als ze thuiskwam. Begijntje Stommels schoot uit. Maar juffrouw Suska toch! zijn me dat manieren! zoo lang weg te blijven!... 't Eten is koud en gehebt niks gewerkt. En ge hebt zelfs niet gelezen want ge hebt geen boek bij! Toen ze heur roode kaken zag en de betraande oogen, wierd ze verteederd en ze zei zoeter: ‘Wat... wat is er toch?’ En Suska heeft heur alles verteld. Toen zei begijntje Stommels wijselijk: ‘Ge moet te biechten gaan! Zuster Suska!’ En ze ging te biechten en beleed ootmoediglijk dat ze van schepen en van varen hield buiten mate. En de Pastoor zei: ‘Mijn kind, Jezus is uw bruidegom en Maria uwe moeder. Ge moogt maar alleen voor hen | |
[pagina 19]
| |
leven. Schepen en varen is eerdsch goed en ijdelheid. Maak van uw ziel een schipken met het gebed als mast en de goede werken als zeilen en dan zult ge naar den hemel varen! Uw leven is in de kerk en in uw huizeken. Bid want de duivel beloert u’. En thuis viel ze met heur kop op de tafel, snikte, vroeg om vergiffenis en was vast besloten alleen maar aan God te denken. |
|