aangename, levende water waarop de zon en de maan zoo schoon spelen konden en de winden ritselden en de regens ruischten. Ze maakte schuitjes uit oude holleblokken en heur vader leerde heur zwemmen. Voor geen geld zou ze te lande willen zijn in de duffe huizen en die benauwelijke straatjes!...
Maar tusschen die reeks van landschappen die wekelijks aan heur voorbijschoven was er een waar ze met de jaren meer en meer van te houden begon en dat was het Begijnhof met de roode spitse daken, de witte gevels en het fijne torentje waarin het zilveren kloksken zóó innig te zingen hing.
Als ze uit Herenthals leeg wegvaarde, rap en hoog boven water met de afloopende tij kwam er een blijde klop in heur hert en zat ze op 't voorsteven te kijken of ze, tusschen Sint-Gommarustoren en 't gothieke Belfort, boven de huizen en de boomen het Begijnhoftorenken niet zag. En als ze dan, de stad omgevaren, het daar rood en wit en groen tusschen de vesteboomen liggen zag, met de vredig smorende schouwpijpen voor den vierurenkoffie, dan wierd het heur zoo zoet om 't hert dat ze den wellust van 't varen vergat alsmede de wisselende