Het verbod.
Het was bij Van de Nast op het slaapkamerken van Livinus, dat Pirroen hem kwam vinden. Met zijn twee handen nam hij Livinus bij den kraag. ‘Wat is 't? Laat ge Grain d'Or stikken, ja of neen? Ik ben haar weenen en gejammer beu! Waarom komt ge niet meer in mijn huis? Wat is 't?’
Livinus bezag Pirroen willoos en goedig aan, maar zweeg.
‘Aap!’ riep Pirroen en dan ineens dreigend dat zijn groen oogen even opglommen als fosfoor in duisternis: ‘Ewel nu zet ge bij Anna-Marie geen voet meer binnen! Uit!’
‘Waarom?’ vroeg Livinus onthutst.
‘Omdat gij haar bemint!’ riep Pirroen.
Livinus antwoordde niet en zag star en triestig naar den koralen steen op den das van Pirroen.
‘Ge zet er geen voet meer in huis,’ zei Pirroen beslissend. ‘Ik versta het goed dat gij die vrouw hebt lief gekregen. 'k Heb nog gezegd: moest ik jonger geweest zijn en Césarinne niet gekend hebben, dan was het mijne vrouw geweest. Het kan me allemaal niet schelen wat ge doet, maar zoolang Grain d'Or bij mij is, sta ik voor haar in. Dat heb ik haar beloofd. Ween maar door, en staat daar niet te slikken lijk een oievaar. Bezie mij! Ge zet er geen voet meer binnen!’
En een pijp stoppend, ging Pirroen grommelend langs het donker kiekentrappeken naar beneden.