waar het ding verloren is, zoo ook zocht zij. Ze zag nog heel duidelijk dat ze in de kerk zat en ze gebeden had voór 't mysterieuse paneel van O.L. Vrouw van zeven weeën en het haar daar ingegeven werd dat ze sterven mocht; nadien had zij in diezelfde kerk een Domicaan hooren preeken. Er was veel volk, maar 't scheen haar dat hij voor haar alleen preekte. Zijn gelaat herinnerde ze zich niet, ze zag zelfs zijn hoofd niet, niets dan zijn vloeiige zwarte en witte kleeren, maar duidelijk zag ze zijne hand met den langen, wijzenden vinger. 't Was of de woorden uit den vinger kwamen. Hij preekte dat de joden, om vergiffenis te bekomen alle jaren bijeen kwamen vóór een geitebok, en zij hunne zonden daar een voor een hard op riepen en die op het dier wierpen, dat nadien belast en beladen met hunne zonden de woestijn wierd ingejaagd. Zoo deed ook Onze Heer Jezus, die vrijwillig de zondebok wierd en op zich al het kwaad der wereld laadde.
En zij, mystiek van aanleg als ze was, vond daarin een gouden troost en sloot die woorden in haar hart. Zoo was ze uit de kerk gegaan. De straten waren verlaten in de schuine zon die binnenkwam in open venters, beschijnend vredige dingen tegen de muren en rustige menschen aan het avondeten.
Op een huis van de Lindendijk zat heel hoog nog een schaliedekker te werken.
‘Als men van zoo hoog valt is men dood,’ dacht ze. Ze ging voort nevens 't water, heel dicht, dat ze, als ze zich wat voorover bukte, haar aangezicht zag. Ze vroeg zich af waarom ze nevens 't water ging, de laatste dagen. Ze bleef staan en zag rond, er waren nergens menschen, de luiken der stille huizen waren toe, en de schaliedekker zat te hoog om iets te zien dacht ze. Ze bukte zich wat voorover. Als ze daar nu eens insprong, dan zou seffens het water boven haar toe gaan en kalm terug de dingen weerspiegelen, de huizen en de boomen, en dan zou al hare ellende en zielepijn weg zijn en zou de groote vrede over haar komen. Ze vond het water iets geheimzinnigs, iets dat aantrok, waar men in lag zonder men het zelf wist, iets machtig lijk de liefde. Het lag daar plat en stil en blinkend, zachtjes, bijna on-