‘En waarom deze vraag zoo opeens.’
‘Ziet ge mij danig gaarne? Zoudt ge alles voor mij willen doen?’
Hij wierd wat achterdochtig, maar zei uit nieuwsgierigheid toch: ‘Ja.’
‘Ewel,’ zei ze met haren wijsvinger schuddend, ‘beloof mij dan geen steek meer aan 't portret van Anna-Marie te werken.’
‘Waarom?’ hij wierd er wit van.
‘Daarom.’
‘Dat is geen reden kind. Dat gaat niet,’ zei hij al te beslist, en daar verschoot ze van.
‘Hoe, dat gaat niet!’ vroeg ze ineens zich opwindend, ‘het moet! Als g' het niet doet... is 't een teeken dat ge mij niet gaarne ziet....’
‘Maar waarom dan?’
‘Omdat ik het u vraag,’ en ineens snel smeekend en gebiedend, ‘ik kan het niet uitstaan, neen ik kan het niet uitstaan dat zij voor u zit te poseeren, dat gij haar uren bestaart, en met al uw groot gevoelen haar portret bestreelt; omdat zij te schoon is... O Livinus, als ik daaraan denk dan is 't alsof het rap donker wordt! Och lieve, doe het niet meer, zoek een uitvlucht, maar doe het niet meer. Och doe het niet meer....’
‘Het gaat niet, lief kindje, dat verstaat ge nu toch wel... of gaat ge nu jaloersch worden...’ Daarmee trok zij haar hoofd van zijn schouders weg, gespte de handen over de opgetrokken knieën en staarde koppig zwijgend, bijtend op de onderste lip, naar den zilveren horizon.
Hij zag haar zoo aan, en dacht bitter-treurig: ‘Dat is nu diegene die ik heb geschaakt... waarom durf ik nu niets zeggen... alles zou nog kunnen goed komen... Maar zij zou heel het stadje overhoop zetten...’
En toen zag hij twee traantjes over haar kaken rijzen, en plots schoot z' in een huilen uit.
Hij kon het niet aanzien, 't lastige, hinderend medelijden welde te sterk naar boven, en ineens greep hij haar vast, en al wist hij zoo zeker dat hij asem had, dat het niet zou