‘Die wil ik niet,’ zei Pirroen.
‘Ge hebt schoon te willen en te verlangen,’ kwam Livinus er triestig tusschen, ‘ge vergeet dat ge met tweeën moet zijn.’
‘Ge zeevert!’ riep Pirroen. ‘Hebt ge Grain d'Or gewild?’
‘Ja...’
‘Ewel dan aap?’
‘Ja,’ zei Broederhart, naar zijn woorden zoekend, ‘maar veronderstel nu eens dat ik iemand wil die voor mij onbereikbaar is, iemand, die...’
‘Willen, willen en ge zult ze hebben!’ beet Pirroen hem af.
Broederhert zuchtte en zweeg.
‘Voor mij,’ piepte Koekoek van uit zijn hoekske, ‘is de liefde, en het huwelijk een bestendige neiging van twee menschen die harmonieus bij elkaar aanpassen en in die harmonie samen willen leven.’
‘Harmonieus aanpassen, harmonieus,’ morde Van de Nast, ‘'k weet er van te spreken van die harmonie!’
‘Doch als ze nu eens bevinden dat die harmonie maar een schim was?’ vroeg Broederhert ernstig.
‘Dat is een teeken dat ze niet door liefde, maar door passie, hartstocht, verblinding zijn bijeengekomen,’ wedervoer Koekoek, ‘en daarom moet men in de liefde critisch te werk gaan, lijk ik doe! en lijk Don Juan deed.’
‘De liefde die redeneert en is er geen,’ beweerde Corenhemel, ‘zij is niets anders dan een geestelijk en lichamelijk behagen van man en vrouw, die zich aan elkander geven tot dit behagen bij een van de twee ophoudt, en de rest zijn woorden, woorden. En gij Swaen, wat denkt gij ervan?’
‘Bemin met heel uw hart en heel uw ziel en laat het andere aan God over,’ zei de zachte man berustend. Dat woord stond als een wijding in de stilte en na een tijd zei Livinus ineens voortvarend, ‘maar wat Corenhemel zegt is in 't geheel niet waar! Echte liefde houdt nooit op of 't is er geen geweest! Het is iets heiligs, iets dat ons leven zegent, er is niets lichaamlijks mee gemoeid, het is een onaardsche aanblazing, een genade die verlicht wordt door de vrouw