Maar zoo ver mocht het niet komen, al snakte heel haar wezen nog zoo naar de zoetheid van zijn liefde.
Ze zou hem liefhebben in stilte, alleen in haar eigen, zoodat hij, noch iemand anders het wist, en zoo probeeren gelukkig te zijn.
Maar dan ineens joeg de vertwijfeling weer het bloed heet naar haar wangen. Ze was jaloersch. Wie had hij in Rusland bemind, welke roman lag achter hem, waarom zong hij nog liederen ter harer eere?
Zou zij na dit te weten niet kunnen rusten en kalm zijn?
Ze zag op en geraakte wat in verlegenheid door den monnikenblik van Livinus, die haar op een papiertje zat af te teekenen.
Ze speelde wat met hare blauwe camee, waarop een witte Diana huppelde.
Ineens zei Koekoek, in blauwe jas en wit jabothemd: ‘'t Is innig. De schemering hangt vol gevoeligheden, wil ik eens wat verzen van Klopstock opzeggen?’
En toen met een trilling in de stem, waagde Anna-Marie te vragen: ‘Zou het niet beter zijn dat er iemand het schoonste van zijn leven vertelde?’
Er was een vreemde stilte rond die vraag, de eene bezag den anderen, maar als Pirroen gezegd had: ‘Dat is een gedacht!’ waren de anderen van zijn meening.
‘Vertel dan maar,’ zei Livinus.
‘Mijn schoonste moet nog beginnen,’ zei Pirroen, ‘vertel gij!’
‘Het schoonste van mijn leven is nog bezig!’ riep Livinus de hand van Grain d'Or toonende.
‘Zal ik het dan doen?’ stelde Koekoek voor.
‘Maar gij geen liefdesgeschiedenissen,’ baste Pirroen, ‘g' hebt er al te veel gehad!’
‘En gij maar éene en die is dan nog mislukt!’ kaatste Koekoek behendig terug.
Dat deed alleman in een lach schieten, behalve Césarinne, die rood wierd tot aan de lellekens van haar groote ooren.
Dat was nu de geschikte gelegenheid! Zij beet eens op