gezuiverd als een stoffigen tuin na een malsche regenvlaag.
Ze dierf hare gebeden geen scherpte geven, uit vrees dat ze zouden verhoord worden, en toch bad ze, gedreven door vrees voor de puurheid harer ziel en een namelooze angst voor iets wat ze niet noemen kon.
Zonder bevrediging ging ze telkens heen....
In den morgen, als de zonne mild was, wandelde zij met Grain d'Or, of met Césarinne, langs de wallen, die rond de stad lagen.
De vogelen floten in de boomen, het geurde naar meidoorn en de zonne spreidde hare schoone klaarte over de oude stad langs den eenen kant, en langs den anderen kant over de velden, waar de Nethe kronkelde en het nederig bedrijf der boeren bezig was. Het was voor haar, die nog niets anders gezien had, dan het blauwe warm Italië, een nieuwheid in haar leven, een verjeugdiging, iets wat haar blij ontroerde van kleur en gemoedelijkheid. Het was haar alles zoo aangenaam, zoo hertverfrisschend!
Die molens, die lustig draaiden in den bollen wind, die voortschuivende wolken, wit lijk eerst-communiekanten, dit vochtig blauw voor de verten, die witte hoeven, andere schepen, andere boomen en gewassen. En dan die oude stad met haar trap- en krulgeveltjes, haar roode daken, haar bruine, zompige muren, haar oude poorten, en haar kerken, en dan alle vijf minuten het klokkenspel van den beiaard om lust aan de menschen te geven. 't Was heelemaal iets nieuws; de horizon, de teedere luchten, de morgenden en de avonden met hun nevels, de plezante frissche regenvlaagskens, de regenbogen, de duiven in de lucht en de menschen! De menschen en Corenhemel.
Haar oog stond kinderlijk groot open voor al het nieuwe dat zij tegenkwam, ze hervoelde blijdzaam terug het heimwee dat haar week maakte, toen haar vader over zijn stad vertelde.
Ze dankte inwendig den hemel dat ze naar hier gekomen was, omdat hier haar lui hart door dit alles wierd omwaaid door het frisch vertoon der dingen, en omdat zij hier gevonden had dat wat hare ziele zocht: de liefde.