Barbara sloot achter hen de poort.
Stil en ledig en duister was de Groote Markt. Het geratel van den kruiwagen galmde vreemd en echoënd tegen de gevels der slapende huizen op.
Koekoek wou zingen, doch kreeg een stomp van Corenhemel; eerst als ze voorbij zijn huis waren konden ze doen wat ze wouën.
En met voorzichtige voeten, den kruiwagen zacht voerend, wijl de nachtwaker op den toren 't ‘slaap gerust!’ door de stilte op zijn horen blies, kwamen ze voorbij het rijke huis van Corenhemel.
De groote O.L. Vrouw van zeven weeën, in haar glazen kast, wierd verlicht door de hoornen lantaren, wiegend in den luien wind. Een spookachtige klaarte danste op haar droef gelaat, glansde in de gouden bloemen der porceleinen vazen nevens haar, en flikkerde in de zeven blikken zwaarden die in haar bloedend hart staken.
Er brandde een klein lichtje achter de vensters der eerste verdieping. 't Was de kamer waar de zieke lag in al hare kreunende ellende.
De mannen zagen een beetje ontnuchterd omhoog en zwegen.
Corenhemel kende dit licht, dat hem alle nachten zoo verwijtend aanstaarde. Hij sloot er zijn oogen voor, zuchtte en verachtte zijn triestig leven.
Eens voorbij het huis, aan den omdraai, in de Ooievaarstraat, liepen zij hard met den kruiwagen dat hij botste en knokte op de bulten der kasseien, en zongen ze van: ‘Dju, dju, paardeken dju!’
Ginder tegenover den met klimop begroeiden muur van 't begijnhof, stond het nederige huis met vooroverhellenden puntgevel van den houtsnijder en beiaardier Van de Nast.
Ze hielden stil aan zijn deur.
Livinus fluisterde: ‘Zie mannen, ge kunt er mee doen wat ge wilt, maar ik blijf hier niet staan, want nu het zoo erbarmelijk laat is, is het kans dat zijn vrouw ons een emmer water over den kop gooit. Arme Van de Nast, wat zal hij weer ruzie en stompen krijgen!’