Ze namen elk twee borrels van 't plakkend likeurtje.
Alvorens te gaan slapen gaf hij haar een korten kus op haar blozende kaken en trok dan met de keersepan in zijn handen naar zijn slaapkamer.
Grain d'Or bleef aan de sloeffen werken.
Terwijl Pirroen in 't bed lag met de witte slaapmuts over zijn ooren, begost hij den brief nog eens goed door te lezen. Hij hoorde Grain d'Or boven komen en later Livinus naar het tweede verdiep teenen. Ver van elkander, daar had Pirroen voor gezorgd.
Hij wou nu ook slapen, neep de keers uit, die op het rond nachtkommodeke stond en trok de witte gordijnen van zijn bed toe.
Doch hij kon niet in slaap geraken van vreugde, de dochter van zijn nobelen vriend in zijn huis te mogen ontvangen. Wat zou hij haar allemaal zeggen? Hij wist zelf dat hij kort en hoekig als een dol van sprake was; voor haar zou hij lenig willen spreken, lange zinnen met een bevallig staartje aan. Hoe zou hij dat lappen?
Wat later moest Pirroen terug uit zijn bed komen. Hij schoof de venstergordijnen weg en pierde naar buiten om te zien of er nog veel regen in de lucht zat, want hij moest morgen onder Herenthout een pachthoeve gaan verkoopen.
Het regende nog altijd, dunnekens, murmelend op de daken.
‘'t Is een muizepiske,’ troostte hij zich; maar toen trok hij de kin in van verbaasdheid.
Ginder vóor hem zag hij de venster van Grain d'Or's slaapkamer verlicht, met op de gordijn de schaduw van een jongen en een meisje die elkander aan 't omhelzen waren.
‘Schoon, maar eerst trouwen,’ zei Pirroen.
En hij nam een van zijn pijpen, die door heel het huis rondzwierven. Zoo een van die lange, steenen pijpen, met een grooten kop, den steel een beetje gebogen en het mondstuk zwart gepolierd.
Hij brak den nog met asch-gevulden kop er af, trok voorzichtig de venster open, mikte en gooide hem rats door de verlichte ruit.