Nagelaatene gedichten(1786)–Petronella Johanna de Timmerman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Alexanders rouklacht over Klitus. Vervloekte wijn, − ontzinde oploopendheid, Wat kost ge mij een zee van brakke tranen! Wat hebben mij uw togten droef misleid! Moest gij mij 't pad tot zulk een wreedheid banen! Mijn wroegend hart bezwijkt schier! ach, wat raad! O Naberouw, wat valt gij hard te dragen! Och! kon ik u, o snoode gruweldaad! Herroepen met mijn kermen , − met mijn klagen! [pagina 60] [p. 60] Maar 't is te laat, mijn Klitus ligt geveld; Hij ligt geveld…. Door Alexanders woede; Mijn Klitus! , − o mijn dapperste oorlogsheld! Uw dood, helaas! maakt mij het leven moede. Was ik, o Goôn! die voor mijn magt weleer Het Oosten deed – ja! heel de waereld beven (Of ben ik dan geen Alexander meer) Onmagtig om mijn drift te wederstreven! Mijn Vaders lof mogt ik, uit vuigen waan, Philipus lof uit Klitus mond niet hooren, Mijn roem moest hier in top en boven staan; Ik liet mij laf door vleierij bekoren; Ik heb natuur en vriendschaps band verkracht; Mijn boezemvriend, o smart! het hart doorsteken, Dat hart, dat steeds mijn welzijn heeft betracht, In rampspoed zelfs mij nimmer is bezweken; Mijn veldheer, die mij 't leven heeft gered, Toen Spithridaat doldriftig aangestoven, Mij 't staal alreê had op de borst gezet, Dorst deze hand van 't levenslicht berooven. [pagina 61] [p. 61] Was dit het loon, dat hem te wachten stond, Die ongemak ontzag noch hooge jaren; Die dikwerf door 't vijandlijk zwaard gewond, Mijn zijde dekte in veege krijgsgevaren! O Schandvlek, hoe bezoedelt gij mijn' lof! Mijn lof, waarvan alle eeuwen zouden weten, Ligt met mijn deugd en luister in het stof, Men zal om u mijn daden haast vergeten. Al scholden mij de Doôn dees schennis kwijt, Geen tranenvloed, geen zoete of zilte plassen, Waar langs ik naast mijn' Klitus toog ten strijd, Zijn magtig, om die bloedsmet af te waschen. Hoe durf ik ooit verschijnen voor uw oog, Hellanice, mijn waarde voedstermoeder, Wier melk, wier bloed ik in mijn kindscheid zoog, Ik, moorder van uw' teerbeminden Broeder! 't Was niet genoeg, dat gij door 't wrevlig lot Uw wakkre zoons zaagt voor mijn glori sterven; Uw' eenigen, uw maagschaps overschot Moet gij almede om Alexander derven! [pagina 62] [p. 62] Och! niemand zal uit vrees met mij voortaan – Mijn vrienden, ja mijn raads- en oorlogslieden Ooit anders dan met wantrouw ommegaan, Mijn hofgezin zal zelfs mijn bijzijn vlieden. Vaarwel dan hof, vaartwel dan troon en kroon: 'k Wil eenzaam, van het rijksbewind ontslagen, Mijn levenstijd verslijten buiten hoon, En tot mijn dood mijn Klitus dood beklagen. Vorige Volgende