Nagelaatene gedichten
(1786)–Petronella Johanna de Timmerman– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Reien van Middelburgsche burgeren.
| |
[pagina 29]
| |
Laat deeze Hoogtijd U bekooren,
Om uit uw' vrijen staatentrans,
Ook onzen feestdag aan te hooren,
Terwijl de vreugd ons leidt ten dans.
Bekroon, want ons geluk weegt over,
O duurgeschatte Landvorstin,
Uw' Tuin met palm en mirteloover
Ter eere van uw Borssles min.
Wat staat u toch geen heils te wachten,
Bouwt hier de liefde twee geslachten!
| |
I. Tegenzang.O Middelburg, zoo mild beregend
Met gouden dauw, en overvloed
Van rijkdom, die uw koopbeurs zegent,
O Hof- en Hoofdstad, draagt ge moed
Op raadhuis, markt, en munt en kerken,
Op haven, poort, en torenkruin,
Op burgers die uw' handel sterken,
Op trotse huizen van arduin;
Uw moed mag thans nog hooger draaven,
Nu Coninks welgebooren Spruit,
| |
[pagina 30]
| |
Versierd met overeedle gaven,
Het trouwverbond met Borssle sluit.
Word aan dees' echt geen kroost geweigerd,
Wij zien uw' roem in top gesteigerd!
| |
II. Zang.De gulle vreugd weidt onbedwongen
Langs haven, werf, en markt, en straat,
Rijdt voort en rolt op duizend tongen;
't Genoegen straalt uit elks gelaat;
Elk ijvert om dit feest te vieren;
De zeeman laat van steng en mast
De kronkelende wimpels zwieren,
Terwijl hij t'scheep de maats vergast.
De veldjeugd koomt de stad indringen,
Met groene kransjes om het hoofd,
Strooit kruid en bloemen onder 't zingen,
Brengt korfjes aan met bloozend ooft.
O waarlijk heilvoospellend trouwen,
Daar Zee en Land zelfs bruiloft houwen!
| |
[pagina 31]
| |
II. Tegenzang.De Koopvaardij, die weêr aan 't bloeien,
Gekoesterd door de lieve Vreê,
Haar voorspoed dagelijks ziet groeien,
Juicht vroolijk op de Zeeuwsche reê.
Zelfs de Oostermaatschappij, die koffer
Met Indiaanschen schat belaân,
Biedt heure specerij ten offer
Eerbiedig haaren Schutsheer aan.
De reuk der brandende muskaaten,
Kaneel, en vette nagelvrucht,
Geplukt in 't geurige Ternaten,
Verspreidt zich door de ruime lucht.
Waar zag men ooit in bruiloftspelen
Zoo de algemeene Welvaart deelen!
| |
III. Zang.Geen wonder, dit verdient de glori
Der Borsslen, die onsterflijk blinkt,
Geteekend staat in 's lands histori
Voor eeuwen tijds met gouden inkt.
| |
[pagina 32]
| |
Dees' stam ontbrak het nooit aan Helden,
Die in het veld voor Stad en Staat
Geharnast in de bres zich stelden,
Of t'huis getabberd in den raad.
Doch wij, wij zijn het meest verbonden
Aan 's Bruigoms zorg en waakzaamheid,
Die ons den vreê, zo snood geschonden,
Herstelde door zijn wijs beleid.
De lauwer kroon' de krijgsbedrijven,
Maar lauwren wijken voor olijven!
| |
III. Tegenzang.Wij mogen ook niet minder roemen
Op 't braaf geslacht der eedle Bruid.
Genoeg, als wij een Ruiter noemen,
Een naam, die wond'ren in zich sluit.
Noem adeldom, noem ridderschappen,
Een heerelijk geboortegoed:
Dees held beklom die eeretrappen
Door dapperheid en trouw en moed.
't Lukt ons, o Zeevoogd, op te haalen….
Maar zacht, waar voert de drift ons heen!
| |
[pagina 33]
| |
Wij zouden van het spoor verdwaalen:
Wij zingen hier van mintrofeen.
Hier is Van Borssele vrijbuiter
Der fiere Nanicht van De Ruiter!
| |
IV. Zang.De Min heeft ook haar krijgsbanieren:
De wapens zijn 'er vuur noch staal,
Maar deugden, die den geest versieren,
En kracht van honingzoete taal.
Hier meê heeft Borssele gestreeden;
Hij heef, bekoorelijke Maagd,
Met zijn aanlokkelijke zeden
En vriendlijkheid uw hart belaagd.
Gelijk hij wars van vleierije
En hoofsche trotsheid, rond van aard,
De liefde trekt der Burgerije,
Van groot en kleen, hem even waard.
Is 't vreemd, dat die elks hart kan winnen,
Een maagd beweegt tot wederminnen?
| |
[pagina 34]
| |
IV. Tegenzang.Men mag den glans der paarlen looven,
Margreet gaat in haar prille jeugd
Den glans der paarlen ver te boven
Door 't blank van onvervalschte deugd;
Zij mag met eêlgesteente praalen,
Zoo schoon als immer oog beviel,
Geen flonkerdiamant kan haalen
Bij de eed'le gaven van haar ziel.
Wat is in haar bevallig wezen
Een zachtbetoverend gelaat,
Geen lieve aanminnigheid te leezen,
Daar zedigheid zoo wel bij staat?
Hoe zelden ziet men twee vergaaren,
Die zoveel deugds en aanziens paaren!
| |
Toezang.Hoogste Macht, wiens alziend oog
Van omhoog
Gadeslaat het doen der menschen;
Die meer heils hebt aan den echt
Vastgehecht,
| |
[pagina 35]
| |
Dan een sterveling kon wenschen.
Hoor, ei hoor de Burgerschaar,
Die dit Paar,
Daar zij in 't geluk ook deelen
Van deze algemeene vreugd
Heel verheugd,
Uwer goedheid aanbeveelen.
Eer en luister van geslacht,
Rijkdom, magt,
Alles wat een zalig leven,
Alles wat genoegen baart
Hier op aard,
Heeft Uw mildheid hun gegeeven;
Ei verheerlijk nu hun lot
Door 't genot
Van een' echt bekroond met zegen;
Doe hun heuglijk trouwgeluk,
Vrij van druk,
Al dien schat zelfs óóverweegen!
Dat de zilverblanke vreê
Met hun treê
| |
[pagina 36]
| |
Hand aan hand langs roozepaden;
Dat ze in minnevuur doorgloeid,
Onvermoeid
Eeuwig zich in weelde baaden!
Dat hun stamboom ons tot troost
Bloeie in kroost:
Kroost, dat in zijn rijper dagen
Helpe, als pijlers van den staat,
Kloek van raad,
Vrijheids tempel onderschraagen.
Hoogste Macht, wiens alziend oog
Van omhoog
Gadeslaat het doen der menschen,
Schenk dit Paar, nu door den echt
Vastgehecht,
Alles wat zij zelve wenschen!
|
|