Nagelaatene gedichten(1786)–Petronella Johanna de Timmerman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Letterloof, gevlochten ten geboortekrans voor mijnen broeder, Hendrik de Timmerman, Zijn 11de jaar vervullende, den 22 van Lentemaand, 1744. 'k Zie uw Jaardag weêr aan 't klimmen, Broertje lief, uit de Oosterkimmen; Phebus snijt den evennaar, In den Ram, die door de baren Phrixus, om 't gevaar te ontvaren, Droeg; sints uw Geboortejaar Heeft de Zonnevlam dit teeken Ellefmaal met goud bestreken. [pagina 10] [p. 10] 'k Heb den Winter stuurs en wreed, Oud en koud, in bont gekleed, Met ijskeeg'len in de lokken, Die het veld met Sneeuw bevloert, Boom en beemd met rijp bepoêrt, Door een windgespan getrokken, Zints reeds ellefmaal gezien Klappertandend henen vliên. De eed'le Lente, de eer der tijden, Kwam ons ellefmaal verblijden; Opgehuld met mirtengroen, Deedt zij 't Aardrijk jeugdig blozen; Prat op haren Troon van rozen, Draagt ze een geurig bloemfestoen Van Narcis, Hepatikaatjes, Matelief, Aurikulaatjes. [pagina 11] [p. 11] Broertje, hoor mijn zegenbeê, Laat de ledigheid in vreê Rusten op haar loome veeren; Schuw die deugdenmoordharpij: Houd de Naarstigheid op zij, Zoo zal ze u met kunst vereeren, En uit haare volle borst Lesschen uw leerzieken dorst. Zoek de Deugd in haren Tempel, Daar de Wetenschap den drempel Staag bekleedt: tracht als een bij Wijsheidshonig uit heur boeken Vaak voor uwen Geest te zoeken Vol van Letterlekkernij: Ooft, dat oog en hart kan streelen, Wast in hare Olijfprieelen. Vorige Volgende