| |
| |
| |
II
Over literaire aspekten
| |
| |
De diktatuur der schijnvormen
1
Iedere literatuur moet gezien worden in verband met de tijd, waarin zij ontstaat en het volk, waardoor zij wordt voortgebracht. Zij is dan op te vatten als één der levensvormen, waarin het meest karakteristieke van dat volk of van een gemeenschap tot uiting komt, plus dat moeilijk te omschrijven complex, dat de geest van de tijd wordt genoemd en waarmede wordt bedoeld, dat iedere literatuur op de hoogte staat van haar tijd. Men zal aan de soort van literatuur, welke in een gegeven periode ontstaat, steeds iets te weten kunnen komen omtrent de sociologische structuur van de gemeenschap, waar zij uit voortkwam, ook, wanneer deze literatuur, zoals bijvoorbeeld bij de russische symbolisten van het begin der twintigste eeuw, eigenlijk slechts het beeld van een bepaalde klasse weerspiegelt.
In een kommunistische gemeenschap wordt van elk der leden verlangd, dat hij zijn persoonlijkheid inzet ten bate van die gemeenschap. Dit is een etisch a priori, waaraan niemand zich mag onttrekken.
Ook de schrijver, en dat is degene, die pretendeert iets te verkondigen te hebben, zal zich in Sowjetrusland aan dit categorisch imperatief van het-leven-moeten-voor-de-anderen niet kunnen onttrekken. Het is duidelijk, dat hierin meteen een vrijheidsbeperking van de kunstenaar ligt opgesloten en dat de estetische normen van een kunstwerk een teleologisch karakter krijgen. Het kunstwerk moet een bedoeling hebben en deze moet op het sociale gericht zijn. De uitwerking ervan moet positief en constructief zijn, zij moet de politiek onderstrepen; de estetische waarde van een kunstwerk wordt voor een groot gedeelte bepaald, ja, treedt eigenlijk eerst op door zijn sociale doelmatigheid. Deze aan het kunstwerk gestelde eis ligt besloten in de term socialistisch realisme, waardoor sinds 1932 de sovjetrussische literatuur wordt beheerst. Wat houdt deze term in? Prof. Timofejew zegt, met een parafrase op de definitie van Fr. Engels van het realisme (de uitbeelding van typische karakters in typische omstandigheden),
| |
| |
dat socialistisch realisme voor alles betekent: het uitbeelden van socialistische karakters in socialistische omstandigeheden. Er bestaat een nauwe band tussen het socialistisch realisme en de revolutionnaire romantiek. Dit laatste betekent, dat men zijn conceptie van de mens van de toekomst, - dus zoals hij moet zijn - projecteert op het beeld van de mens van heden, - dus zoals hij is.
Men kan dit socialistisch realisme nu opvatten als een estestische teorie, maar dan als een van een bijzondere geaardheid. Zij bezit namelijk de eigenaardigheid geen andere teorie naast zich te dulden. Uit hoofde van haar wezen is het socialistisch realisme meer dan een stroming. Men zou zich niet voor kunnen stellen, dat er bijvoorbeeld in Holland een groep van socialistisch-realistische schrijvers zou bestaan naast romantische of etisch-religieuze groepen. Want de voorwaarde van het bestaan van socialistisch realisme als literaire teorie is een socialistische gemeenschap. Dat de literator in de Sowjetunie zich niet aan de eisen van het socialistisch realisme kan onttrekken, is niet het gevolg van een hem opgelegd bevel van het Politbureau, maar het gevolg van het klimaat, waarin hij leeft. Zich eraan onttrekken zou betekenen: mond en neus dichthouden, m.a.w. zelfmoord plegen. De betekenis van deze situatie kan door de volgende analogie worden verduidelijkt.
Door existentialistische denkers wordt het hier-zijn van de mens vaak opgevat als een geworpen-zijn. Hij is geworpen in zijn existentie en die is: zijn situatie als mens in een beperkte omgeving, de aarde, deze wereld. Binnen deze grenzen kan hij kiezen wat, of hoe hij zijn wil. In onze westerse cultuurwereld is het nu zo, dat men vrij is te zijn, wat men zijn wil: men maakt zichzelf tot realist, of fantast, tot romanticus, surrealist of materialist enz. Expres noem ik hierbij niet ‘socialist’, immers, een socialist in onze westerse gemeenschap is eigenlijk geen socialist, maar een idealist, die streeft naar iets, dat nog niet is, nl. het socialisme. De voorwaarden, waaronder hij zich als socialist zou kunnen manifesteren bestaan nog niet. De kommunist in onze burgerlijke samenleving is eigenlijk een hybridisch wezen: hij wil iets zijn, dat hij niet verwerkelijken kan: hij staat aan deze kant van de revolutie en kan daarom niets anders zijn dan oppositie. Socialist of kommunist zijn houdt onvoorwaardelijk in, dat allen het zijn: het totale karakter van het kommunisme is hiermede a priori gegeven. Is men eenmaal over de scheidingsmuur van de revolutie heen, is het kommunisme er als zich verwerkelijkende wereld, dan blijkt het dat
| |
| |
de mens niets anders meer zijn kan dan kommunist of meeloper met het kommunisme, een situatie, zoals die nu in de Sowjetunie bestaat. Met en door zijn geboorte is de mens aldaar geworpen in een wereld, die kommunisme heet, precies naar analogie van de existentiële opvatting van het geworpen zijn van de mens in ruimer verband in zijn aardse of wereldse situatie. In een ideale kommunistische gemeenschap zou zich geen enkele oppositie meer kunnen realiseren, immers, staat men de mogelijkheid van oppositie in principe toe, dan is er geen kommunisme geweest. Een kommunistische gemeenschap met bijv, een liberale of kapitalistisch-individualistische oppositie is een contradictio in terminis. Het kommunist zijn draagt derhalve een geheel ander karakter dan het liberaal of konservatief zijn of het zich kapitalist noemen. Om zich te kunnen realiseren moet het totaal zijn.
Deze gedachtenontwikkeling maakt het nu duidelijker, waarom het socialistisch realisme als schoonheidsleer geen gevolg is van een partijbesluit, dat misschien morgen herroepen zal kunnen worden om plaats te maken voor een andere teorie, maar dat het een direkte, noodzakelijke en adekwate expressie is van de mens in een bepaalde zijnsvorm. Evenals het in de totale situatie van de mens op aarde absurd is in oppositie te komen tegen deze situatie - hetgeen niet wil zeggen, dat de mens dit niet doet, maar de enige konsekwente oppositie is zelfvernietiging, - evenzeer kan men in de kommunistische wereld niet in oppositie komen tegen deze kommunistische situatie, die eveneens een totale situatie is. Het is daarom onjuist de russische gemeenschap haar éénpartijen systeem te verwijten. Men kan haar het kommunisme verwijten, maar gegeven dit kommunisme moet men inzien, dat er geen partijen meer mogelijk zijn binnen deze gemeenschap, omdat kommunisme betekent: partijloze samenleving.
Dat men in Rusland nog steeds spreekt over één partij, de kommunistische, komt door de typische transito-toestand, waarin de samenleving zich aldaar bevindt. Men zou het zo kunnen uitdrukken: in Rusland is men op doorreis naar het kommunisme. Men krijgt aldaar de indruk onderweg te zijn. Eigenlijk is de uitdrukking: er bestaat in Rusland nog slechts één partij, een dwaasheid, een overblijfsel uit een andere, overwonnen, burgerlijke wereld. Partij komt van pars, deel, en veronderstelt dus de aanwezigheid van andere delen om mogelijk te zijn. De gemeenschap, waarin slechts één partij zou bestaan, is daarom hetzelfde als een gemeenschap zonder partij: de afwezigheid van oppositie heft de partijdigheid op.
| |
| |
Het is nu weliswaar eenvoudig deze gedachten teoretisch konsekwent door te denken, iets anders is het, wanneer wij naar de praktijk van het leven in de Sowjetunie kijken. Dan zien wij, hoe men zich daar met grote heftigheid op de direktieven van de partij blijft beroepen. Eén der voornaamste exponenten van het socialistisch realisme in de literatuur is de partijdigheid. En terecht, immers, men is er zich van bewust, dat de situatie waarin men zich bevindt dit hierboven genoemde transito-karakter draagt. Men bevindt zich in een stadium van ontwikkeling naar een bepaalde kommunistische situatie toe, men heeft dus te rekenen met weliswaar illegaal verklaarde, maar toch zeer reële opposities: men bevindt zich in een periode van strijd en streven. Deze fase, waarin men nu staat, is die van de diktatuur van één partij, maar volgens de zin van het kommunisme zal deze partijdiktatuur zichzelf hebben opgeheven, zodra het kommunisme zal zijn verwerkelijkt. Wij kunnen dit ter illustratie vergelijken met de verhouding van een leraar tot zijn leerling. In deze verhouding heeft de leraar de leiding en de beslissing. Hij oefent de diktatuur uit. Maar wanneer de twee elkaar na beëindiging der leerjaren wederom ontmoeten, is de verhouding grondig gewijzigd. Leraar en oud-leerling verkeren op gelijke voet: de diktatuur van de eerste heeft zichzelf opgelost door het volgroeien van de leerling. Dit voorbeeld is toepasselijk op de verhouding van intellektueel tot volk, zoals die in Sowjetrusland wordt gezien. Men wil inderdaad, dat de kommunistische partij als leraar funktioneert; de taak van de partijfunktionaris op het dorp is die van pedagoog, anderzijds is het volk de leerling, die moet worden opgevoed. Deze verhouding is van groot belang voor de literatuur; de opvoedende taak van het socialistisch realisme wordt door de sowjet-critici nadrukkelijk onderstreept.
Het kommunisme zal zijn verwezenlijkt, wanneer in de russische maatschappij geen oppositie meer mogelijk is, hetgeen betekent: zodra allen het over alles eens zijn, of wel: zodra de enkeling hetzelfde wil als de massa. Dit, dat allen hetzelfde willen, veronderstelt een mensentype, dat grondig afwijkt van de levensvorm ‘mens’, zoals die zich tot nu toe heeft gemanifesteerd. De kollektivisten, - en daarmede bedoel ik dus zij, die streven naar verwezenlijking van het kommunisme, - zijn nu degenen, die geloven in de mogelijkheid van een verdere evolutie van de mens tot een wezen, dat niet meer anders zou kunnen willen dan wat allen willen. En niet alleen in de mogelijkheid hiervan gelooft hij, hij moet in de noodzakelijkheid ervan geloven, daar
| |
| |
anders zijn streven naar kommunisme een dwaze en zinloze onderneming zou worden. Er wordt daarom wel onderscheid gemaakt tussen de transito-positie van heden, die dan ‘socialisme’ wordt genoemd en die van het zuivere, komende kommunisme. Stalin heeft er indertijd op gewezen, dat een zo rijk mogelijke ontplooiing der nationale kulturen in de socialistische periode werd aangemoedigd om de universele kultuur van het daarna komende kommunisme een rijk geschakeerde inhoud te geven. Waarom worden dichters als Boris Pasternak - een der weinige russische dichters met een wereldvermaardheid - en Ilja Selwinski als de zwarte schapen beschouwd onder de russische dichters van heden? Omdat hun werk slechts voor een klein publiek is bestemd, - dit geldt vooral voor Pasternak, - en zoiets is uit den boze. Ilja Ehrenburg heeft eens over de jonge dichter Goedzenko gezegd: ‘dit is werkelijke poëzie, zij zal waarschijnlijk slechts bij de liefhebbers der dichtkunst in de smaak vallen, maar dat is geen tekortkoming.’ Hierop werd hij in het maandblad Oktjabr scherp aangevallen, omdat in deze uitlating een toespeling werd gelezen op ‘de poëzie voor uitverkorenen’. Dein Rusland zeer bekende dichter Aleksandr Twardowski brengt hiertegen de stelling naar voren, dat in sociale zin eerst dan van een dichter sprake is, wanneer hij gelezen wordt door hen, die gewoonlijk geen gedichten lezen, d.w.z. door de massa, maar dat hij geen dichter mag worden genoemd, zolang hij slechts onder zijn kollega's als zodanig erkend wordt. Deze stelling heeft heftige protesten en disputen onder de russische dichters uitgelokt en zij werd o.m. op een zeer lucide wijze bestreden door de bekende schrijfster Wera Inber. Sprekend over Pasternak in het literaire maandblad Oktjabr No. 7 van juli 1947 zegt de romanschrijver en criticus Fadejew van Pasternaks muze: ‘Tegelijkertijd draagt zij enige trekken,
die verderfelijk zijn voor onze jeugd, een jeugd die zich in een strijd van wereldhistorische betekenis bevindt; en deze trekken zijn: individualisme en zijn apolitieke instelling.’
| |
2
De kommunist moet dus zijn evolutionist en optimist. Hij gelooft, dat men de aard van de mens kan veranderen, - daarbij stilzwijgend aannemend, dat de mens een bepaalde, kenbare aard heeft, dat er zoiets is als een model, waaraan alle mensen beantwoorden, - en hij is er- | |
| |
van overtuigd, dat deze aard voortdurend bezig is zich te veranderen. Daar hij echter niet weet, wanneer deze evolutie zal zijn uitgegroeid tot nieuwe vormen, waaraan men de kommunistische mens zou kunnen herkennen, en daar hij bovendien, gelijk een rechtgeaard russisch idealist, haast heeft met de verwerkelijking van zijn visies, neemt hij voorlopig, - zich bewust van zijn transito-toestand - genoegen met surrogaatvormen, die voortkomen uit deze visies. Want wat gebeurt er in deze tijd van overgang? Zolang de gelijkheid en eenheid van willen niet voortspruiten uit de nieuwe geaardheid van de zgn. kommunistische mens, die er in zijn zuivere vorm immers niet is, - zolang zullen deze gelijkheid en eenheid van willen optreden als schijnvormen, die ontstaan door een rigoureuze discipline, die men de diktatuur van het proletariaat noemt. Het ideaal van de kommunistische partijloosheid krijgt een schijn van verwerkelijking door de totale onderdrukking van iedere in het werkelijke leven opkomende oppositie. Uitgaande van de hypotese, dat de mens een bepaalde aard heeft, die bezig is zich zo te veranderen, dat de mens kommunist wordt, moeten wij konstateren, dat alle uitingen en levensvormen in Sowjetrusland gedurende het overgangstijdperk het karakter dragen van schijnvormen van de nagestreefde idealen. Dit in te zien is van het hoogste belang voor een juist begrip van de moderne sowjetrussische literatuur. Immers, deze schij nvormen leveren de stof voor het socialistisch realisme in de sowjetliteratuur. Deze term schijnvorm houdt geen suggestie in van schijnheiligheid. Vele uitingen in proza en poëzie zijn zo autentiek, dat men niet van een massaal opgezet
bedrog zou kunnen spreken. Men kan de sowjetliteratuur niet ‘verklaren’ door de bewering, dat zij slechts napraat, wat haar wordt voorgeschreven. Onder de term schijnvormen vallen die verschijnselen, die als het ware vooruitlopen op de tijd, die weergeven, wat nog niet is en die daarom met de huidige situatie in een min of meer onwezenlijk verband staan. Een voorbeeld hiervan is de nieuwe sowjetgrond wet van 1936, die ‘de meest demokratische grondwet van de wereld’ wordt genoemd en die inderdaad een indrukwekkend geschrift is. Het merkwaardige van deze grondwet is echter, dat zij nog slecht past in de huidige situatie van de sowjetrussische samenleving, dat zij te groot is en eigenlijk op de groei is gemaakt. Naar de letter genomen is zij van een liberalisme, dat op dit ogenblik in de Sowjetunie nog in genen dele in de praktijk kan worden gebracht. Met andere woorden: zij is een typische schijnvorm.
Het meest kenmerkende van de huidige russische literatuur is, dat
| |
| |
zij zich bezighoudt met deze schijnvormen, dus vormen, die niet adekwaat zijn aan de situatie van heden, maar aan een in de toekomst gelegde, verwachte en gedroomde situatie. Het zijn vormen, die als de coulissen beschouwd kunnen worden van een stuk, dat eerst in de toekomst zal worden opgevoerd. In de literatuur noemt men dit revolutionaire romantiek.
Er doen zich twee kenmerkende soorten van deze schijnvormen voor, ten eerste, zich oplossende schijnvormen, waarvan als voorbeeld kan dienen de diktatuur zelf. Wie dit inziet, weet, hoe onjuist het is, de russische partijdiktatuur over één kam te scheren met de duitse Hitler-diktatuur. In Duitsland was de diktatuur een wezensbestanddeel, ja, de basis van het Nationaal-Socialisme en een doel op zichzelf, - in Rusland is de diktatuur in principe en volgens de kommunistische teoretici nooit iets anders dan een middel tot een vrije en waardige samenleving der mensen, d.w.z. van mensen, die uit vrije wil allen hetzelfde zouden nastreven en de zin van deze diktatuur is, dat zij zich zal opheffen, zodra dit abstrakte toekomstbeeld zal zijn verwerkelijkt. Rusland wordt niet geregeerd door een diktatuur van de minderheid, maar door een diktatuur van abstrakties, zoals het volk, proletariaat, de nieuwe mens. Ook in de literatuur oefenen zij de heerschappij uit. Men treft in romans en gedichten vaak dithyrambische ontboezemingen aan over de vrijheid der burgers in de Sowjetunie. Ook hier echter wordt wederom de idee ener vrijheid uitgedrukt, die er niet is, en die er in transito-toestand niet zijn kan, maar die verwacht wordt, wanneer de diktatuur zichzelf zal hebben opgeheven. Vooralsnog is de werkelijkheid in Rusland evenwel: diktatuur, hetgeen wil zeggen: noodtoestand, alarmtoestand. Deze vindt echter geen neerslag in de literatuur, zodat men, wanneer de vrijheid bezongen en geprezen wordt, met recht van schijnvormen kan spreken. De criticus Frid schrijft in een essay over de westeuropese literatuur: ‘wanneer wij van Kafka, Sartre, Camus overgaan tot Gorki, Majakowski, tot De Jonge Garde van Fadejew, tot de roman Mensen met een zuiver geweten van Wersjigora, tot de poëzie van Rylski, Twardowski en Isakowski, - dan is deze overgang even abrupt als wanneer men uit een onderaards gewelf
treedt in de wijdte van het veld, in het heldere zonlicht.’ De criticus bedoelt het misschien goed, maar hij verzuimt te vermelden, dat het zonlicht kunstmatig is en dat de voorgespiegelde ruimte omgrensd wordt door de palissaden der dwangarbeiderskampen.
| |
| |
Het tweede soort schijnvormen noem ik de zich projekterende. Het zijn als het ware projekten, patronen, die door de geschiedenis langzaam worden ingevuld. Als voorbeeld noemde ik reeds de grondwet. Een ander illustratief voorbeeld is de metro, de beroemde ondergrondse spoorweg van Moskou. De ondergrondse van de moskouse arbeiders heet de kostbaarste en meest luxueuze ter wereld te zijn. Maar zij is feitelijk een stuk van een nog te realiseren toekomst. Zij is het omgekeerde van een anachronisme. Zij past bij goedgeklede, in welstand levende, politiek en ekonomisch vrije mensen, die ieder op zijn minst een ruime flat bewonen. Maar zij is een schijnvorm temidden van slecht geklede mensen, die vaak met grote gezinnen op één kamer moeten hokken en wier levensstandaard zeer laag is. Zij is een gematerialiseerde droom en de miljoenen roebels, die erin geïnvesteerd zijn, - en waarvoor men vele geriefelijke arbeiderswoningen had kunnen bouwen, - hebben geen ander doel dan aan het volk een tastbaar symbool, een boodschap en een aankondiging van de toekomst te geven. Het is in een geweldig huis de éne kamer, die reeds af is en ingericht werd, terwijl eromheen nog wordt gemetseld. Maar het weten, dat men althans op één punt reeds zover is gekomen, moet vertrouwen wekken en stimuleren tot verdergaan. Bovendien is de metro er voor allen: hij is er voor de kollektivistische mens, de mens van de toekomst.
Met het inrichten en versieren van die éne kamer houdt zich nu de russische literatuur van heden voor een groot gedeelte bezig. Taak van het socialistisch realisme is: het scheppen van het beeld van de positieve held. Hiermede haalt men de schijnvorm binnen: het gaat er niet om de mens uit te beelden zoals hij is, zoals hij zich voordoet, - hetgeen geschiedt door wat men het critisch realisme noemt, - maar zoals hij moet zijn. En men weet in Sowjetrusland op beangstigende wijze precies, hoe de mens moet zijn. Het is geen goddelijke openbaring, die dit heeft onthuld, maar de mens zelf heeft dit bepaald en deze wil wordt uitgevoerd door de partij, die wel, en terecht, een clericale organisatie kan worden genoemd. Deze positieve held is het beeld van de mens, waarin alle edele kwaliteiten als flinkheid, rechtschapenheid, moed, doortastendheid, trouw, intelligentie en wat dies meer zij in een schone en sterke eenheid versmolten aanwezig zijn, waardoor deze held tot een didaktisch voorbeeld par excellence wordt. ‘Kijk! - roept Fadejew enthousiast uit, - deze nieuwe sowjetmens bestaat inderdaad reeds nu, om ons heen, deze mens, die de drager is van de meest vooraanstaande, almenselijke moraal. Voor het eerst is een
| |
| |
schrijver er toe in staat een heldenfiguur te kreëren, die samenvalt met in de werkelijkheid voorkomende typen.’ Maar als men dan geestdriftig de straat op snelt om dit wonder te aanschouwen, ziet men niets anders dan mensen van vlees en bloed, met hun kleine, hebzuchtige en eerzuchtige trekjes, met hun beperkte inzichten en vermogens, met hun, door het bestaan zelf gegeven schuld, met hun verlangen naar macht en persoonlijke erkenning, - maar tevens, en dat mag niet vergeten worden, - tevens toch ook dikwijls vechtend om deze eigenschappen te overwinnen en zich te bevrijden, met andere woorden, mensen, in wier ziel een voortdurende strijd gevoerd wordt door de elkaar tegengestelde machten, die wij het ‘goede’ en het ‘boze’ noemen. En is eigenlijk de ziel van de mens niet op te vatten als juist het totaal van deze onafgebroken strijd; is de ziel niet hetzelfde als dit levenslange drama? Maar bij de ‘positieve held’ uit de sowjetrussische literatuur is er geen sprake van een dergelijk strijdtoneel. Er is in zijn ziel geen spoor van twijfel; het ‘zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust’ heeft voor hem geen enkele betekenis. Bij de nieuwe mens, die als positieve held in de literatuur optreedt, woedt de strijd niet meer in zijn innerlijk, maar is verlegd naar zijn omgeving, naar de ‘Mitwelt’. Zijn heldendom wordt niet bepaald door de mate van zijn zelfoverwinning, maar door de campagnes tegen de vijanden om hem heen. Gespeend van elk innerlijk drama kan men zeggen, dat hij geen ziel heeft. Deze figuur beheerst de sowjetrussische literatuur. Welk een onderscheid met de helden van Dostojewski of Tolstoj, met deze steeds in zichzelf wroetende, zichzelf analyserende, zichzelf beschouwende gestalten!
De Rus is wellicht meer dan wie ook een gespleten mens, een tussen uitersten levende. Het is daarom verklaarbaar, dat de Rus uit dien hoofde een sterke hunkering heeft naar de harmonie van de vrede, van de innerlijke vrede. En hiermede is de positieve held uit talloze moderne sowjetrussische romans in een enkel woord gekenschetst: het is de mens, die met zichzelf vrede heeft gesloten. Men herkent hem direkt in bijna iedere roman, iedere novelle, elk toneelstuk, het beeld van de kommunist, de intelligente bedrijfsleider, de wijze boer, de volmaakte moeder, de ideale vrouw. Het is de mens, die met zichzelf in het reine is en nog slechts één taak kent: leerzaam voorbeeld te zijn voor allen. Maar eigenlijk is hij een reiziger, die uit een ver, ideaal land tussen ons terechtgekomen is, een vreemdeling tussen onvolmaakten, gelijk een leraar een vreemdeling is tussen zijn leerlingen. Hoe men
| |
| |
ook tracht deze positieve held vorm en inhoud te geven, hij blijft iets schematisch behouden, hij blijkt ontoegankelijk te zijn voor psychologische verdieping of differentiëring. Evenals de ikoon zich, als symbool van het toekomende in de ‘zondige wereld’ als een schijnvorm openbaart, - zij is immers niet het teken voor een werkelijkheid, maar voor een vermoeden, - zo doen zich ook de gestalten der positieve helden als schijnvormen voor. De roman Galina Polownjowa van M. Podobjedow is een beschrijving van het kolchozleven, d.i. het leven op de kollektieve boerderijen. Als de moeder van Galina het meisje aanspoort liever de leraar Sjewerow te huwen dan haar in de oorlog gegane geliefde Pjotr en dit motiveert met de woorden: ‘Het is immers helemaal niet zeker, of Pjotr nog wel terugkomt... terwijl de onderwijzer Sjewerow een goede baan heeft, niet minder dan duizend roebel per maand verdient en bovendien loopt hij wegens zijn zwakke ogen geen kans voor militaire dienst te worden opgeroepen...’, dan merkt de criticus verontwaardigd op: ‘Hoe afschuwelijk is deze oude boerin, de moeder van Galina, getekend. De lezer weet heel goed, hoe de werkende vrouwen van onze dorpen zijn en hoeveel lasten zij in de oorlog op hun schouders hebben genomen. Maar hier komt een beeld naar voren van iets, dat allang tot het verleden behoort. Het beeld van de Sowjetmoeder is door dit verhaal bezoedeld.’
Dit voorbeeld is illustratief. In Sowjetrusland maakt men er de schrijver een verwijt van, wanneer hij de mensen uitbeeldt in hun particulariteit, wanneer deze niet beantwoordt aan het algemene schema. Men noemt dit een reeds lang tot het verleden behorend naturalisme, dat thuishoort in de zgn. dekadente, in ontbinding verkerende westeuropese of amerikaanse letterkunde. De schrijver moet niet zo'n boerinnetje uitbeelden in het moment, waarin hij haar gezien heeft, in een close-up van berekenende sluwheid, maar zoals zij volgens de heersende moraal dient te zijn: trouw en opofferend. Niet wat er in de ziel van een willekeurige sowjetrussische vrouw plaatsvindt is belangwekkend, maar van belang is De Sowjetvrouw, De Moeder als positieve heldin, als type. ‘Neen, - zegt de criticus, - de sowjetrussische vrouw treedt niet op gelijk de moeder van Galina!’ en daarmede dwingt hij de schrijver tot het voortbrengen van schijnvormen. Maar wanneer de schrijvers gedwongen zijn helden te creëren, die reeds door de kritiek ‘prefabricated’ zijn, is het geen wonder, dat zovele dezer helden louter cliché's en sjablonen worden.
| |
| |
| |
3
De schijnvormen, waarvan ik een aantal heb gereleveerd, hebben hun ontstaan te danken aan het konsekwente kultuuroptimisme, dat op zijn beurt wederom een voortvloeisel is van de kommunistische leer, die voor alles vertrouwen in de toekomst predikt en de verwachting van het bereikbare geluk levendig houdt. Het probleem van het geluk, - dit is één van de meest geliefde onderwerpen uit de sowjetrussische literatuur. Het leven in de Sowjetunie is hard en vol ontberingen van materiële aard, maar in de romans en op het toneel is men gelukkig. Het leven in Sowjetrusland eist van de mens een enerverende, onafgebroken krachtsinspanning, - maar op de Moskouse parades van lichaamskultuur ziet men slechts gezichten, stralend van levensvreugde. Men leeft zich uit in de schijnvormen der kultuur, die schijnvormen zijn, omdat zij niet beantwoorden aan de daadwerkelijke, dagelijkse situatie. Dit levensgeluk van het russische volk is voor een groot gedeelte te beschouwen als een soort voorpret om een voorgespiegeld heil: men geniet niet van hetgeen men heeft, maar van wat in uitzicht is gesteld. De propagandistische kracht van het kommunisme ligt dan ook hoofdzakelijk hierin, dat het, in tegenstelling tot welke westerse opvatting ook, een ideologie is, die iets in het vooruitzicht stelt, waardoor de vitaliteit en de fantasie van het volk worden geprikkeld.
In de roman van Ilja Ehrenburg, De Storm, komt een passage voor, waarin één der personen, een zekere Leo Alper, die het type vertegenwoordigt van de kapitalistische zakenman tegen zijn broer Osip, type van de sovjetplanekonomist, zegt: ‘Jullie zijn zo serieus en lopen altijd met zulke uitgestreken gezichten rond. Bij ons, (dwz. in Parijs), verstaat zelfs de zwerver, die 's nachts onder een brug slaapt, de kunst plezier in zijn leven te hebben. Waarin schuilt het geheim van het geluk? Is het niet in het vermogen alle moeilijkheden te vergeten? Maar jullie piekeren aldoor maar over de toekomst. Jullie leven geheel voor de toekomst. Maar zeg me eens: kan je het werkwoord gelukkig zijn eigenlijk wel in de toekomende tijd vervoegen?’ Osip antwoordt, dat de strijd meer geluk schenkt dan de rust of het pretmaken. Dat de kritiek in de Prawda op dit punt Ehrenburg verwijt, in het antwoord van Osip niet ‘de verhevenheid van onze weliswaar strenge, maar stralende, levensblijde, inspirerende waarheid’ duidelijker naar voren te hebben gebracht, is wederom een bewijs, hoe men de schrijver wil
| |
| |
dwingen tot schijnvormen, tot cliché-typen, die onpersoonlijke frases verkondigen. Wanneer de kapitalistische broer Leo in 1939 bij zijn sowjetbroer Osip in Kiew op bezoek komt en nogal karig wordt onthaald, laat Ehrenburg Osip zeggen: ‘Tja, we leven nog steeds armoedig.’ Ook hier wordt Ehrenburg door de kritiek verweten geen schijnvorm van overdaad te hebben gekonstrueerd. Ehrenburg had, zo hij de overvloed in de werkelijkheid niet aantrof, deze dan maar uit de verwachte toekomst moeten lenen en op de tafel van het heden moeten uitstallen. ‘Wat! - roept de criticus uit, - spreken van armoede in 1939, in Kiew, temidden van de overvloedige rijkdom van de Oekraïne?’ Ehrenburg is echter te scherpzinnig om niet in te zien, wat schijnvormen zijn en wat niet. ‘Als de boom in bloei staat, hangen er nog geen vruchten aan’, zegt hij. Maar helaas, de algemene tendens is, dat men de vruchten toont en bejubelt terwijl men nauwelijks de bloesem ziet. Aldus konstrueert men schijnvormen: vruchten, die op de vruchten lijken, die men verwacht...
Het kollektivistische egalisatieproces is evenwel in Rusland niet reeds zover voortgeschreden, dat men zich principiële tegenspraken over de intellektuele probleemstellingen niet meer zou kunnen inden, ken. Degene, die in staat is, de russische literatuur van heden in de uitgebreidste zin van het woord uit de bronnen zelf te bestuderen, weet, dat het intellektuele leven in Rusland vol spanningen is. Men accepteert bij ons over het algemeen zonder nader onderzoek het dogma van de geknechte geest in Sowjetrusland en men stelt zich deze geestelijke vrijheidsbeperking als totaal voor. Dit is echter niet geheel juist. Het feit alleen al, dat op geregelde tijden de partij zich gedrongen voelt in te grijpen in het intellektuele of artistieke scheppen, bewijst het bestaan van spanningen. Na dergelijke terechtwijzingen, zoals die van augustus 1946 voor wat de schrijvers betreft en die van februari 1948, die meer de komponisten aanging, betuigen de berispte kunstenaars in koor hun adhesie aan de uitspraken en beslissingen van de partij, doch reeds kort daarna treedt in de regel al weer een aantal ‘ketters’ op, die romans schrijven of kunstwerken leveren, die van de uitgestippelde lijn afwijken. Het lijkt soms op een grimmig spel dat wordt gespeeld, het krijgt iets van een makaber ritueel. Het is, of de schrijvers hun zonden opbiechten om de gelegenheid te behouden opnieuw te kunnen zondigen. Wie in Sowjetrusland zijn persoonlijke integriteit wil behouden, moet de kunst verstaan zijn persoonlijkheid op de juiste momenten te loochenen. Hij moet over een flinke dosis
| |
| |
opportunisme, geduld en aanpassingsvermogen beschikken. Wie zich in deze paradox niet voegen kan, heeft geen andere keus dan te zwijgen.
| |
4
Vele sowjetrussische romans lijden aan een psychologische eentonigheid en vervlakking. Men komt in romans van verschillende auteurs dezelfde karakters tegen. Wannneer de probleemstelling niet ligt in de psyche zelf, maar in de uiterlijke verhouding van de mens in de wereld, wanneer het niet gaat om de innerlijke orde of wanorde, maar om de uiterlijke organisatie, dan wordt de stof van de roman tot een betrekkelijk klein aantal schema's teruggebracht. Verscheidene literatoren hebben gewezen op dit gevaar van een psychologische vervlakking. De bekende schrijver Nikolaj Tichonow, tot 1946 voorzitter van de alrussische schrijversbond, heeft in zijn op het kongres van de schrijversbond in 1945 gehouden overzicht van de stand der russische letteren gezegd: ‘...De ziel van de sowjetmens blijkt wel eens ingewikkelder te zijn dan tot uiting komt in dit haar enigszins verarmende realisme, waarbij de held van het boek alleen in bepaalde situaties wordt getoond en onder verhoudingen, die van te voren door de bedoelingen van de auteur zijn beperkt.’ Deze opmerking gold in het bijzonder de oorlogsliteratuur. Tichonow wijst voorts op het gevaar der ‘rechtlijnigheid’, die leidt tot de verstarde typen van de ingenieur, de officier, de partisaan enz. inplaats van werkelijke individuen. In het tijdschrift Oktjabr van augustus 1947 schrijft de publiciste Groetsowa: ‘Het is meer en meer typerend geworden voor onze literatuur der laatste jaren, dat zij een afspiegeling geeft van feiten, inplaats van psychologische processen. Zelfs in de beste voortbrengselen van ons proza overheerst een zekere verstarring van de karakters.. Zelfs Fadejew's De Jonge Garde lijdt onder deze tekortkoming.’ Even verder in dit essay konstateert zij, ‘dat bij ons velen er de voorstelling op na houden, alsof innerlijke verscheurdheid, aarzelingen, twijfel,
eigenschappen zijn, die niet passen bij echte sowjetmensen, en dat psychologische gecompliceerdheid iets zou zijn, dat karakteristiek is voor de kleinburger.’ Dan wijst zij op de helden uit de romans van Dostojewski en Ljermontow, en op de tegenstelling, de disharmonie, die er bij deze karakters bestaat tussen hun innerlijk, hun gedachten, gevoelens,
| |
| |
hun wezen, zoals zij het noemt en hun daden, hun gedrag, hun uiterlijke verschijningsvorm. Als voorbeeld ervan, hoe levendig het in de sowjetrussische wereld toegaat, kan worden vermeld, dat deze schrijfster Groetsowa hierop heftig werd aangevallen in de Literatoernaja Gazeta van 7 februari 1948 in de volgende bewoordingen: ‘De kritiek van Groetsowa op onze literatuur der laatste jaren geeft het gezucht weer van de liefhebbers van gecompliceerdheid en psychologische afgronden, benevens hun klachten over de zgn. “rechtlijnigheid” van onze literatuur. Het is niet toevallig, dat Groetsowa, wanneer zij naar klassieke voorbeelden verwijst, terechtkomt bij Dostojewski, dwz. bij de kunstenaar, die de verbrokkeling van de mens beschouwt als een organische eigenschap van zijn natuur en die het principe van het kwaad in zijn bewustzijn evenveel rechten geeft als het principe van het goede.’ Verder in zijn artikel stelt de criticus dan de eis, dat het kwaad door de schrijver altijd zo moet worden uitgebeeld, dat het door het goede overwonnen wordt, m.a.w. in het kunstwerk moet het etische principe overheersen. Waar deze eis gesteld wordt, moet het verlangen naar psychologische verdieping, moet het onderzoek naar het bestaan van twijfel en innerlijke verscheurdheid als ketterse uitlatingen worden gebrandmerkt. Maar deze uitspraak in de Literatoernaja Gazeta geeft de algemene tendens der moderne russische literatuur weer. Zij getuigt van de voorliefde, die bij de Russen altijd heeft bestaan voor het etische probleem. En de drager van dit etische principe is de positieve held uit de roman. Hij is degene, die de normen stelt.
| |
5
Het overheersende heldentype uit de russische klassieke literatuur was dat van de overtollige mens, d.i. van de mens, die zich in tegenspraak bevond tot zijn sociale omgeving, die niet gebonden was aan de samenleving, hetzij uit hoofde van maximale zelfzucht, gelijk de Oblomow-figuur van Gontsjarow, of uit innerlijk verval, als Peredonow, de held uit de roman De kleine Duivel van Sologoeb, hetzij uit protest of verontwaardiging tegen de bestaande orde, gelijk Bazarow, de held uit Toergenjew's Vaders en Zonen, of door zedelijke verwildering, gelijk de oude Karamazow, of Smerdjakow en andere figuren van Dostojewski. Hier tegenover heeft de sowjetrussische literatuur, steunende op een vaste maatschappijleer en daaruit voortvloeiende doctrinaire
| |
| |
etiek een aantal heldentypen geplaatst, die stuk voor stuk ‘de nieuwe mens’ moeten vertegenwoordigen. Was het aanvankelijk de massa, die als held werd beschouwd, allengs maakte de voortschrijdende differentiatie en ontwikkeling van het leven ook een konkretisatie van de held noodzakelijk. Zo trad de industriële held op de voorgrond, de ingenieur, de arbeider, de stachanowits, de kolchozboer, allen, die, ingeschakeld in de vijfjarenplannen voorbeelden waren van de homo economicus, de dialektische materialist, de politieke agitator. In de oorlog kreeg dit heldentype natuurlijk direkt een veel bredere, nationale, russische basis en de reeds vóór 1940 voorbereide bewustwording van de historische traditie kwam in deze jaren tot volledige ontplooiing. De oorlog bracht onnoemelijk veel ellende over het russische volk. Maar dit leed, dit kwaad, werd op een andere wijze geabsorbeerd dan het kwaad en de destruktie die voortvloeiden uit de revolutie en de burgeroorlog van het begin der jaren twintig. In de eerste plaats werd men nu in een tot op zekere hoogte geconsolideerde maatschappij, waarin men trachtte zekere idealen te verwezenlijken, door het kwaad van buitenaf overvallen. In de tweede plaats moet niet vergeten worden, dat de generatie, die nu aan het woord komt, ook onder de kunstenaars, niets anders heeft gekend dan de sowjetmaatschappij en geen enkele direkte herinnering meer bezit aan de oude, burgerlijke samenleving. Kan men in de geschiedenis van het russische volk de crisis van de burgeroorlog zien als een ziekte, zo moet de crisis van de oorlog tegen Duitsland opgevat worden als een katastrofe. Het is duidelijk, dat de totaal andere geaardheid van deze crisis ook een ander heldentype op de voorgrond moest brengen. Ditmaal stond men objektief tegenover het kwaad en de begrippen goed en kwaad kregen daardoor een veel scherpere formulering. Goed is, wat de uiterlijke en innerlijke mobilisatie van het russische
volk bevordert; slecht is, wat deze mobilisatie ondermijnt. En de basis van deze mobilisatie is het bewustzijn van de eigen voortreffelijkheid, die wordt gepeild door een onafgebroken verdieping in het eigen wezen, het demonstreren van het eigene, het russische in hecht verband met de kommunistische maatschappijleer, kortom, het door het besef van de eigenwaarde verdiepte zedelijk bewustzijn van de russische mens, dat zich gelouterd voelt door de overwinning op het kwaad.
Men kan niet zeggen, dat de sowjetrussische literatuur uit de naoorlogse reconstructie-periode reeds deze nieuwe heldenfiguur op een verrassende of grootse wijze heeft weten uit te beelden. De schrijvers, zich
| |
| |
te bewust ervan, wat op het programma staat, vervallen al te gauw tot vlakke clichévormen, waarbij ook de antitese goed-kwaad te schematisch geconcipieerd wordt. De waarlijk grote roman zal, zoals reeds eerder werd betoogd, pas dan weer ontstaan, wanneer de strijd tussen deze twee principes wederom in de ziel van de mens als innerlijk drama, als een proces in hem wordt ontvouwd en uitgebeeld. De held van onze tijd zal dan niet zijn de dappere, flinke kommunist, die fabrieken bouwt en de medaille van de arbeid verdient. Immers, het bouwen van fabrieken, het winnen van veldslagen, het leiden van landbouwbedrijven en dergelijke, het mogen zeer verdienstelijke bezigheden zijn voor de gemeenschap, maar op zichzelf en als zodanig hebben zij geen enkele artistieke waarde. De literaire critiek in Rusland, die meer dan bij welke andere literatuur ook richtinggevend en de wet voorschrijvend is, helt er echter maar al te vaak toe over, uit de positieve prestaties van de helden de kunstwaarde van de roman af te lezen. De schrijver Nikolaj Tichonow wijst op dit probleem der materie, waarmede de schrijvers van heden worstelen, wanneer hij opmerkt: ‘Wij beseffen hoe moeilijk het voor de sowjetliteratuur altijd geweest is, de positieve held in andere situaties tot leven te brengen dan in de stormachtige, romantische van de strijd.’
Het zou nu evenwel onjuist zijn de russische literatuur van heden voor te stellen als niets anders dan een soort propaganda-aanbieding van goedkoop geluk, of als een oppervlakkige kollektieve uiting van hoera-optimisme. Zeker, voorbeelden hiervan zijn er genoeg aan te wijzen en de druk, die door de kommunistische partij op de schrijvers wordt uitgeoefend om in deze richting zgn. meesterwerken te scheppen, die bewijzen moeten, dat de sowjetrussische literatuur de meest vooraanstaande literatuur van de wereld is, deze druk wordt geen ogenblik verlicht, in tegendeel, zij schijnt steeds zwaarder en dwingender te worden. Maar de werkelijkheid, ook van het sowjetrussische geestesleven is gecompliceerder dan de teorie, wier grenzen doorbroken worden door de irrationele levensdrang. Ook in Sowjetrusland is het geestelijke leven, meer misschien zelfs dan elders, vol interne spanningen, wier betekenis niet onderschat mag worden. In 1947 werd een korte roman, De reisgenoten geheten, van de schrijfster Wera Panowa met de Stalinprijs bekroond en haar viel daardoor een der hoogste literaire onderscheidingen ten deel. De roman behandelt het leven van het personeel van een Rodekruistrein, die gewonden van het front naar het achterland bracht. Enerzijds worden alle optreden- | |
| |
de personen, de dokters, de kommissaris, de verpleegsters, het technisch personeel, ieder in hun eigen situatie ten voeten uit getekend, anderzijds overkoepelt hen de kollektieve situatie van de oorlog, van de trein, waarin zij ‘reisgenoten’ zijn. Maar bij het einde van de oorlog lost deze grotere, gemeenschappelijke situatie zich op in het niets en elk der reisgenoten gaat zijn eigen weg, met zijn eigen leven. Het merkwaardige nu voor een sowjetrussische roman in deze periode is, dat de perspektieven van geen der zes of zeven hoofdpersonen gelukkig te noemen zijn. De oude dokter Bjelow keert naar Leningrad terug, maar zijn huis ligt in puin en zijn vrouw en
dochter zijn om het leven gekomen. Zijn enige kontakt is nog met zijn uit de oorlog teruggekeerde zoon, van wie hij echter is vervreemd. De kommissaris Danilow is er niet in geslaagd carrière te maken, zijn verlangen, een man van betekenis te worden is gefrustreerd en hij keert uit het avontuur terug, een banaal man in een banaal huwelijk. De tweede dokter, Soeproegow, is een echte Tsjechowfiguur, een klein benepen en egoistisch burgermannetje en hij valt terug in een steriel vrijgezellenbestaan; de hoofdverpleegster Joelja Dmitrjewna, een vrouw van middelbare leeftijd en zich bewust van haar lelijkheid, ziet haar verwachting om door Dr Soeproegow ten huwelijk te worden gevraagd in rook vervliegen en werpt zich met de hartstocht der wanhoop op haar werk. Een jongere verpleegster, Ljona, was na een miserabele jeugd gelukkig getrouwd, maar het geluk duurde niet langer dan drie maanden, toen brak de oorlog uit en haar man moest naar het front. Lange tijd hoort zij niets van hem, eindelijk ontmoet zij hem toevallig op een station en de man moet bekennen, dat hij inmiddels een andere vrouw heeft gevonden en het meisje moet alleen verder. Elk der helden is in zijn eigen bestaan teruggeworpen. De biografieën der verschillende hoofdpersonen zijn konkreet en scherp uitgewerkt. Hoe kwam het, dat deze roman werd bekroond en een enthousiaste pers kreeg? Hoe is dit in overeenstemming te brengen met de heersende teorieën van het optimisme? Hier ziet men, dat er in Rusland nog andere stromingen moeten bestaan dan uitsluitend die, welke het optimisme verwerkelijkt zien in stralende gezichten, juichende parades of éclatante ekonomische successen. De helden van Panowa, zegt een der critici, zijn geen ongelukkige mensen, maar mensen, wie een ongeluk is overkomen. Alleen de negatieve held, Dr Soeproegow, is wezenlijk ongelukkig, terwijl juist hem eigenlijk niets is overkomen behalve dit ene: dat zijn ijdele egoïsme hem steriel maakt voor het
le- | |
| |
ven. Maar bij alle anderen overwint het vitaliteitsprincipe, dat hen uit de eenzaamheid zal opheffen. Zij kunnen met Goethe zeggen: ‘es sei wie es wolle, es war doch so schön’.
Ongelukkig en geneigd tot pessimisme is de mens in die historische perioden, waarin het lijden aan en door zichzelf alles overheersend wordt. Gelukkig en optimistisch zal hij zijn in renaissance-perioden, wanneer het vitaliteitsprincipe, d.i. de primaire levensdrang door het tragische levensgevoel heen zal breken, wanneer de mens zegt: ik begrijp niet, waarom ik gisteren heb geweend. De mens in de eerste periode zal zijn situatie als mens als een gevangenis ondergaan, hij zal er zich in verdiepen en in een machteloze opstand komen. De mens uit de tweede periode zal zijn situatie aanvaarden en er naar trachten er iets uit te maken. De eerste is beheerst door twijfel en angst, hij is de absurde mens; de tweede is de mens van het zelfvertrouwen, die wars is van de analyse, maar gelooft en geloven wil in perspektieven. Hij is degene, die niet absurd is, omdat hij het niet wil zijn. In de praktijk van het bestaan komt dit hierop neer, dat hij, gelijk de positieve helden van Panowa, na alles verloren te hebben, wederom aan het werk gaat, omdat hij zichzelf niet op wil geven. Dit is optimisme, maar van een andere aard dan van de held uit een verhaal van Boris Polewoj, van een piloot, wie in de oorlog beide benen zijn geamputeerd, maar die door de schrijver gedwongen wordt op protesen te leren dansen. Dit is het soort optimisme van de gezonde kerel, die iemand, die zijn beide benen heeft verloren, bemoedigend op zijn schouder klopt en toevoegt: kom, wees nu maar vrolijk, wat kunnen jou die benen eigenlijk schelen! Ook de helden van Panowa zijn geamputeerden, ook zij gaan wederom aan het werk, maar zij doen het niet voorkomen, alsof er niets gebeurd is, zij treden niet in de valse positie der schijnvormen, maar voor hen geldt het woord van Unamuno: ‘het kwaad genezen is niet voldoende, men moet het ook bewenen kunnen.’
Het verschijnen en het succes van de roman De reisgenoten van Wera Panowa zijn een bewijs, dat er in iedere situatie kunstwerken kunnen ontstaan, die boven die situatie uitstijgen en dat in de stroom van maakwerk en propagandaliteratuur zo'n boek onmiddellijk als echt wordt erkend en wordt uitverkoren. Of de roem van Wera Panowa echter van lange duur zal zijn is te betwijfelen. Zij wordt door de critiek nu heftig aangevallen op een nieuwe roman, Kroezjilicha, die zij verleden jaar publiceerde, een roman over een aantal mensen, die in een fabriek zo hard voor het algemeen geluk moeten werken, dat zij er
| |
| |
hun persoonlijk geluk aan ten offer brengen, het tragische lot van velen, vooral onder de hogere ambtenaren in verantwoordelijke posities. De criticus Ljew Soebotsjki verwijt haar in zijn opstel over de sowjetrussische literatuur van 1947: ‘Wera Panowa predikt de pessimistische gedachte, dat de tegenstelling tussen het persoonlijke en het algemene onoplosbaar is, dat ‘het geluk voor zichzelf’ niet gepaard kan gaan aan de strijd om ‘het geluk voor allen’. En de criticus besluit met de typische holle woorden van de dogmaticus: ‘Uit duizend monden en dag in dag uit beantwoordt het leven de vraag, wie er gelijk heeft in deze kwestie. De filosofie van het sociale optimisme triomfeert zoals altijd.’
Zo zien wij duidelijk de strijd, die in de arena van de literatuur gevoerd wordt tussen de schrijver, die zijn autenticiteit wenst te bewaren en de criticus, die in hem niets dan een middel wil zien. Dat de schrijver nog een autentieke, eigen keuze kan doen, wordt aangetoond door een schrijfster van het formaat van Wera Panowa. Naast de voorgeschreven weg is er nog ruimte tot het begaan van eigen wegen. Een conditio sine qua non is hierbij natuurlijk, dat de schrijver, hij late dan zijn eigen weg kronkelen, zoveel hij wil, uiteindelijk toch dezelfde richting bewaart als de officieel voorgeschrevene. Zijn eigenheid zit hem dus in de kronkelingen. Maar, waar het doel van het leven steeds weer naar de horizont van de toekomst wordt verplaatst, doet dit er betrekkelijk weinig toe en dit hoeft zeer zeker geen afbreuk te doen aan de artistieke prestatie van de kunstenaar. De spoken der schijnvormen verdwijnen en het gehalte der kunstwerken stijgt, hoe meer men er toe in staat zal zijn het doel van de reis uit zijn gedachten te bannen om zijn aandacht te kunnen concentreren op de reizigers onderweg, d.i. op de mensen, zoals zij leven en hun leven maken, nu en hier. Helaas echter zijn er in Rusland sterke krachten werkzaam, die de ontwikkeling der kunst willen organiseren tot een gedisciplineerde mars langs een kale, rechte weg, en die dromen van een massaparade recht op het veronderstelde doel af. Hun doel is de volstrekte orde, de volmaakte organisatie.
Doch zij beseffen niet, dat die volmaakte orde de dood van de literatuur, de dood van iedere kunst, de dood van de gehele cultuur zou betekenen. In La Crise de l'esprit maakt Paul Valéry deze opmerking: ‘Deux dangers ne cessent de menacer le monde: l'ordre et le désordre’. Deze dreiging geldt, en heeft altijd in sterke mate gegolden voor de culturele ontwikkeling in Rusland, een ontwikkeling, die zich be- | |
| |
weegt tussen de uitersten van anarchie en bureaucratie, tussen een de mens vernederende chaos en een de mens evenzeer vernederende staat van zielloze organisatie. Onsterfelijk onder de schrijvers van Rusland waren altijd zij, die in opstand kwamen tegen deze uitersten, wier werken altijd enerzijds ontsproten uit de drang orde te scheppen in de chaos, anderzijds uit de tegenovergestelde drang, in het stilstaande water der orde de steen der verbeelding te werpen om de vrijheid te heroveren. De dialektiek van dit proces is de levensbron van de russische kultuur.
1948
|
|