| |
| |
| |
Entrefilet 6
Het silhouet
‘Zij verschaft reeds van verre een aangenaam Gezicht, door de menigte van Torens, Spitsen, hooge en mindere Gebouwen’.Ga naar eind1
Ik kom nu te spreken over iets, dat in te vele gevallen niet meer bestaat: het ‘aangenaam Gezicht’ dat eens, bij het naderen van stad of dorp, reeds van verre opdoemde en langzaam duidelijker, breder, in onderdelen meer herkenbaar werd - het authentieke, verfijnde, historisch-Nederlandse silhouet. Met of zonder monumentenzorg - het is bezig onherroepelijk verloren te gaan, zowel in het rusteloze Westen als op zovele plaatsen in de stillere landprovincies, en de mens zal het zich op den duur nog slechts voor de geest kunnen halen - à la recherche du temps perdu - met behulp van schilderijen en tekeningen, van oude foto's. De voor ons vlakke land zo belangrijke contouren onzer nederzettingen, eens als een verrukking voor het oog tegen de hemel afgetekend, zullen dan in de werkelijkheid tevergeefs worden gezocht.
Het begon tussen de twee wereldoorlogen, als een nauwelijks herkend voorteken van wat daarna een vloedgolf zou blijken te worden. In Amsterdam en Rotterdam een enkel, nog matig hoog flatgebouw, een in het totale beeld nog niet zó opvallende kantoortoren. Maar na 1945 ging deze ontwikkeling snel verder; er moest gebouwd worden, ter bestrijding van de woningnood - met recht volksvijand nummer één - en ter voldoening aan de roep om werkgelegenheid, voor industrie, handel, banken en verzekeringsmaatschappijen. Als altijd volgde de techniek de behoefte, nieuwe bouwsystemen ontwikkelden zich evenals nieuwe funderingsmethoden, zware belastingen op een klein oppervlak werden mogelijk.
De grondprijzen in de binnensteden, de ontsluitingskosten voor nieuwe wijken stegen. En het enige antwoord van de rationeel denkende mens was: dus de hoogte in. In de oude stadskernen was en is de mogelijkheid daartoe afhankelijk van de plaatselijke situatie. Natuurlijk is er in een door oorlogshandelingen verwoeste kern, als in Rotterdam, meer gelegenheid toe dan in een, die nog grotendeels intact is, als in Amsterdam. Maar daar tegenover staat, dat in oude kernen - soms onder het pretext van door de centrale overheid financieel gemakkelijk gemaakte ‘sanering’, soms zelfs zonder dat argument - maar al te vaak terreinen door afbraak van woningen worden ‘vrijgemaakt’, mede terwille van nieuwe hoogbouw. En rond vrijwel alle steden in de nieuwe wijken de volkswoningbouw-recht-toe-recht-aan, in toren- of plankvorm, maar altijd in hoogte of breedte de eindeloze multiplicatie van hetzelfde raam, dezelfde galerij. De goedkoopste, misschien de facto zelfs wel de enige manier om dringende materiële vraagstukken snel de baas te worden. Er werd, los van bij scherper nadenken niet zó onvermijdelijke technische tekortkomingen, los van de zich steeds duidelijker accentuerende psychologische bezwaren, ongetwijfeld veel gewonnen; er ging tezelfdertijd visueel - al het andere valt buiten dit onderwerp - veel verloren. Daaronder het silhouet. Men spreekt dan wel wat al te gemakkelijk van veramerikaniseren.Ga naar eind2
Het prachtige beeld van Amsterdam, gezien van over het IJ (afb. 339), was al lang verscholen achter het Centraal Station; maar ga nu eens naar de hoofdstad van het Zuiden of Westen uit: de meest indrukwekkende torenlijn van Nederland is niet of nauwelijks meer waarneembaar achter de massaliteit der moderne bebouwing. Delft, benaderd uit het Zuiden, van ouds beheerst door de magnifieke torens van Oude en Nieuwe Kerk, nu verdwenen achter de blokkendozen der T.H.-wijk. En dan te denken dat er eens mensen waren die zich stootten aan de slaolie-fabriek! Ze wisten niet wat nog stond te komen.
Natuurlijk zou het niet rechtvaardig, zelfs dwaas zijn een vergelijking te maken met Vermeer's Gezicht op Delft (afb. 340), maar wat wij nu zien is toch een chaotische verarming. Rijd, uit Den Bosch of Gouda komend, naar Utrecht. Zo ergens één toren een stad accentueerde, dan wel die van de Dom, nu nog maar een magere naald tussen en achter de vormeloze nieuwbouw, waarop het banale floodlight op zomeravonden met moeite de aandacht vestigt.Ga naar eind3 Begeef
| |
| |
u naar kleinere steden, het is alles koekoek één zang. Kijk naar sommige dorpen in de lage polders van het Westen, waar monsterachtige woonkazernes uit het kale weiland oprijzen. Wat betekent dan nog een toren, een molen?
Ik wil, de complicaties der problemen niet in hun totaliteit kunnende overzien, mij desnoods laten aanpraten dat het allemaal onontkoombaar is, maar niemand ontneemt mij de overtuiging dat het niet tevens hardvochtig en bruut is, dit beeld ener nieuwe samenleving.
Onze steden en dorpen hadden eens, van verre gezien, een wat ik zou willen noemen pyramidaal karakter, de torens in de kern, daar omheen aflopende lijnen naar de periferieën. Nu zijn de profielen ‘komvormig’ geworden, met hoge harde randen als een wit bastion rondom, waarachter de centra schuil gaan. En in die centra dan alweer de nieuwe hoogtepunten, de burchten
339 Het open IJ-front van Amsterdam (± 1615)
der economie, waardoor onze prachtige oude torens (afb. 341) worden ‘doodgeslagen’.Ga naar eind4 Bezie een nieuwe stad rond een oud dorp, Zoetermeer. Of ga - een veel ouder voorbeeld - naar Zierikzee; het lukt u niet de reeds lang bestaande kale silo over 't hoofd te zien, die concurreert met de bewogen lijnen van stadhuistoren, St. Lievensmonstertoren en de unieke poorten. En dan moeten we nog gelukkig zijn, omdat in de oorlog de afschuwelijke watertoren verdween...
Nogmaals, ik beweer niet dat deze koers naar de economisch veilige (?) haven van vulgariteit en monotonie te wijzigen valt. Wij, Nederlanders, in getal en welvaart toenemend, moeten nu eenmaal met te velen op een te beperkt territorium gehuisvest worden - en dat kan ten dele blijkbaar niet anders dan in blokken van 15 of 20 verdiepingen hoog.
Wij moeten ons werk vinden - en daarvoor zijn kennelijk de onbewogen, eenvormige parallellepipeda nodig, schijf op eendere schijf gelegd als een stapel dominostenen.Ga naar eind5 En alweer, onze torens in het silhouet kunnen we wel vergeten.
Eén omstandigheid is maar gelukkig: we rijden per auto zó snel onze steden binnen, moeten zó intensief op het verkeer letten, dat we nauwelijks gelegenheid hebben de nieuwe indrukken in ons op te nemen. De oude wijze van naar de stad gaan, lopend, per wagen, per fiets zelfs, behoort al lang tot een onwezenlijk verleden - evenals het in rust de stad van verre aan de horizon zien, gelijk Jan Engelman over de Limburgse heuvels zag naar ‘... waar Maastricht zweeft in een woud van torens’Ga naar eind6 Daarmee kwam tevens een einde aan het langzaam zien groeien, zich zien ontplooien van het beeld, eerst een enkele spits boven het geboomte, daarna het kleinere gedoe van wat huizen, tuinen, schuurtjes, tenslotte de rijker wordende stadsrand, een torenGa naar eind7 of poort als prachtige afsluiting in de as van een weg, vóór men in de echte stadsstraten belandde, met alle verrassingen en wendingen, aan een authentiek Nederlands stadsplan eigen.
De overgang van buiten naar binnen was nooit abrupt; men onderging een sterker worden van indrukken, een behoedzaam binnen geleid worden in de stedelijke sfeer, als een hoffelijke begroeting, een vriendelijk welkom. Zoiets als een badgast in het oude Scheveningen. Hij kwam uit het koetsje, keek eens naar zee en lucht, liep naar de vloedlijn om voorzichtig met de tenen de eerste nattigheid te voelen, bespatte zich een beetje om te wennen, en dan pas gaf hij zich over aan het genot van de onderdompeling. Het binnenkomen in een nieuwe stad heeft vaak meer weg van de man, die onverhoeds, met kleren en al, in het water wordt gegooid.
Elke stad, elk dorp, manifesteerde reeds op afstand een eigen karakter; dit schijnt nu wel definitief geschiedenis te worden en waar het nog bestaat, in kleinere plaatsen, worden altijd
| |
| |
wel plannen beraamd voor een bejaardentehuis van 10 verdiepingen (arme bejaarden, in hun laatste jaren afgesneden van moeder aarde...), of heeft de ene of andere industrie het begerige oog op een geschikt terrein geslagen.
Wij zullen ons bij veel moeten neerleggen, het planologisch getij valt niet te keren. Maar hoe zal ons dierbaar vaderland er uitzien, wanneer eens het 200-jarige bestaan van de rijksbemoeienis met de monumenten zal worden herdacht? Wat zal de man, die dàn mogelijkerwijs daarover iets moet schrijven te berde kunnen brengen? Zal dan het hele land één harteloze blokkendoos zijn geworden?Ga naar eind8 En zal dan de nu nog ongeboren auteur nogmaals de woorden van Ludovic Vitet willen herhalen - met méér nadruk - over de ‘consolantes splendeurs’, die voortdurend verder verschemeren in een bijna onvoorstelbaar geworden voortijd?
340 Vermeer, Gezicht op Delft
Het zij zo, al stemt het tot onweerstaanbare melancholie, met als enige troost die ‘in 's broeders ramp gelegen’, hier eerder uit Staring aangehaald. Want de tijd is nù reeds definitief voorbij, toen St. Paul's machtige koepel, gezien van over de Theems, hoog boven het grote Londen troonde.
Schoonheid en vlijt zijn, zo wil het mij althans voorkomen, in onze wereld moeilijk verenigbare begrippen. Maar welke moderne architect zal mij dit nazeggen?Ga naar eind9 Ik vrees, men houde het mij ten goede, slechts een enkele. Voor alle menselijke activiteit is wel een terwille van ‘de eisen van het ogenblik’ grif aanvaard pleidooi te bedenken. De ene generatie na de andere neemt tijdelijk bezit van de wereld en laat het merkteken achter van wat ze in de korte haar gegeven ogenblikken heeft uitgericht. De waarde daarvan zal eens herkend worden - eens, maar wanneer? - zoals nù die van de gruwelijke dinosaurussen aan de versteende resten van hun plompe skeletten.
| |
| |
341 Toren Groot-Ammers, gezien van over de Lek. Deze foto is niet geheel onpartijdig; het afschuwelijke beeld is maar van één bepaald standpunt te zien. Toch, industrie langs de grote rivieren is onontkoombaar
| |
| |
342 Paleis Het Loo, Apeldoorn. Vóór 1911
| |
| |
343 Paleis Het Loo, Apeldoorn. Na 1911
| |
| |
Mauritshuis Willemstad, vóór de restauratie (zie p. 620, ann. 15). Het ‘blik’ is allerwegen...
|
-
eind1
- Uit: Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, negende deel. Behelzende eene Beschrijving van Zeeland. Te Amsterdam, Bij Isaak Tirion mdccli: p. 138. Betr. Middelburg.
-
eind2
- Men pleegt dan te spreken van ‘klein-Manhattan’. Ik vind dat net zo bespottelijk als ‘klein Zwitserland’ voor een of andere heuvel op de Veluwe. Wat wij aan hoogbouw maken heeft niets van de onbezorgde barbaarsheid van het echte Manhattan; het is van een wat keurig-burgerlijke vervelende stijfheid - tenminste meestal.
-
eind3
- Besselaar in ‘n.r.c.-Handelsblad’ van 19-2-1972 (Z6), over een tocht van Utrecht naar Westbroek: ‘Op zichzelf is dat een heel leerzame tocht voor wie wil weten wat er gebeurt als een stad de kolder krijgt en de ene wolkenkrabber tegen de andere aansmijt om van de rommel af te komen (dat is het tafereel even voor de vuilnisman komt); er valt ook geen grein Utrechtse indentiteit meer te bekennen, de graven van de randstad Holland hebben het Sticht uiteindelijk aan zich onderworpen en de dom is ineengekrompen achter het geweld van een Cervantes - of Karl Marxdreef’. Onder de rommel versta men de te saneren wijken, onder de vuilnisman de bulldozer-machinist.
-
eind4
- Alweer Besselaar, de voortreffelijke. Raadpleeg het reeds eerder vermelde boekje ‘Torens van Nederland’.
-
eind5
- Men zou kunnen zeggen - en dit is terzake van architectuur een duidelijk breukpunt met het verleden - dat aan veel moderne gebouwen ontbreekt wat altijd een essentieel element was: de kroon op het werk, de afsluitende vormgeving, de bijzondere beëindiging in de verticale opbouw. Machtig of eenvoudig, imponerend of vriendelijk, maar onmisbaar. Het tympaan op het Parthenon, de spits op de toren, de koepel op de kerk, de kuif op een Vingboonsgevel, een trapgevel van Lieven de Key, de keizerskroon op de Wester, de symbolen der evangelisten op de hoeken van de Tour St. Jacques, het uilebord op de Friese boerderij, de affuiten op het Trippenhuis, de kruisbloem op een Gothisch transept, de wonderlijk geprofileerde en geornamenteerde schoorstenen op 16e en 17e eeuwse Engelse behuizingen, de geprofileerde lijst van een 18e eeuws huis, het eenvoudige dak op welk huis ook, zelfs de kop van de Eiffeltoren. Die ‘panache’ ontbreekt ons. Zie ook: dr. E.J. Haslinghuis, ‘Bouwkundige termen’ (Utrecht, 1953), onder ‘Beëindiging’. Tien gelijkvormige verdiepingen op elkaar zouden er evengoed vijftien, twintig, honderd kunnen zijnGa naar voetnoot*, willekeurig afgesneden moten van een in abstracto oneindige reeks. Ik weet dat het geven van een bevredigende afsluiting van hoogbouw vrijwel onoplosbaar is. Men heeft het in Manhattan geprobeerd: Empire State Building, ‘the needle of Chrysler Building’, Woolworth Building, het is alles onbevredigend gebleken. Men heeft er, terecht, later maar van afgezien. Het beste mij bekende voorbeeld is eigenlijk de wolkenkrabber van Frank Lloyd Wright te Bartlesville (Oklahoma), afgebeeld in Petit
Larousse 1965, p. 1789. Ons aller hope, het u.n.-gebouw, is bij uitstek recht-toe-recht-aan. Maar wat in New York of Chicago voor ontvankelijke zielen nog toverachtig kan zijn, wordt temidden van de oude schoonheid der Lage Landen een vloek.
-
voetnoot*
- Wat daardoor ook ontbreekt, is de compositorische verhouding tussen hoogte en breedte. Hoe belangrijk deze is, bewijst de simpele vergelijking tussen het Paleis Het Loo van vóór 1911 - toen tenminste de oorspronkelijke verhoudingen uit 1700 nog bestonden -, en die van daarna - met het verhoogde corps-de-logis en de verhoogde zijpaviljoens (afb. 342, 343). De harmonie werd verstoord (zal weer worden teruggebracht bij de in behandeling zijnde restauratie tot museum, oorspronkelijk van de helaas overleden architect C.W.
Royaards, thans in de deskundige handen van ir. J.B. baron van Asbeck). Maar wat verstoort men door op een rechthoek van 15 verdiepingen er nog eens 5 te bouwen? Von Hofmannsthal heeft de grootte en verhoudingen van werkelijke kunstwerken als iets onveranderlijks, volstrekts, gesteld tegenover bijv. de natuur: ‘Nennt ihr die Alpen so grosz? Leicht könnt ich viel grösser sie denken: Aber den Markusplatz nicht, niemals den Dom von Florenz’ (‘Grösse’).
Zonder Matterhorn en kantorenflat in één adem te durven noemen, is toch wel een analogie te bespeuren: de flat kan men zich altijd weer hoger denken (zoals de Mount Everest hoger is dan de Mont Blanc), maar niet de grachtengevels, met stoepen en straat en kade, en bomen en water. Er is nog 'n ander breukpunt met 't verleden dan dit: het ontbreken van het spel van licht en schaduw. In ‘Les cathédrales de France’ heeft Rodin er op gewezen dat een essentieel element van de schoonheid der Gothiek bestaat uit de grote donkere en de grote lichte vlakken, het enige dat op een afstand van belang is. De middeleeuwse architect was, zegt hij, als een schilder die zijn borstels doopte in het licht en de schaduw van de dag, waartussen tweemaal de schemering. En Ruskin had al veel eerder geleerd dat ‘the Power of architecture may be said to depend on the quantity (...) of its shadow; (...) And among the first habits that a young architect should learn, is that of thinking in shadow, not looking at a design in its miserable liny skeleton: but conceiving it as it will be when the dawn lights it, and the dusk leaves it;...’ (The Lamp of Power, xiii). En dan denk ik weer aan de tegenwoordige rechthoekige gevaarten, witte kunststeen en kleurloos glas, als zou een donkere diepte, waar weinig licht kan doordringen, iets verwerpelijks zijn. Het is dezelfde geest die zelfs de nacht uitbant door floodlight.
-
eind6
- Jan Engelman, ‘Meimorgen in Limburg’, uit ‘Tuin van Eros’.
-
eind7
- De Nederlandse torens behoren tot de schoonste ter wereld. Nergens speelt het licht zo verfijnd langs en door de rijke opengewerkte spitsen. Een kantorentoren, of een ‘luxe-hotel’, of een hoge industriële nederzetting, in de directe nabijheid, vernielt iets essentieels.
-
eind8
- Het griezelige van dit proces is, dat het een slechts door technische beperkingen te remmen groei vertoont. Hoger en hoger worden de torens van Babel. De dubbele meer dan 400 m hoge bouw van het wereldhandelscentrum in New York doet al wat tot dusver in Manhattan overrompelend scheen, bijna onbeduidend worden, en wordt nu weer overtroffen door de Sears-toren te Chicago, 110 verdiepingen, 442 m. Wat beters kan men verwachten, wanneer materiële geslaagdheid voor een morele deugd wordt aangezien?
-
eind9
-
Natuurlijk zijn er indrukwekkende voorbeelden van moderne kunst, dus ook van moderne bouwkunst. Maar niemand praat mij uit het hoofd dat zeer veel van wat in onze tijd gebouwd wordt, voornamelijk het product is van economische en technische overwegingen, desnoods met een quasi-monumentaal sausje overgoten. b.c.r. (5. Abschn., i Kap.) - aanhaling uit Dante's Paradiso, waarin de betrekkelijkheid van ‘edle Herkunft’ wordt gestipuleerd, ‘welche doch nur ein Mantel sei, von dem die Zeit beständig abschneide, wenn man nicht täglich neue Wert hinzusetze’. De ‘edle Herkunft’ - onze monumenten - bezitten we, maar de tijd knaagt en wat zetten we er voor in de plaats?
|