Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
(1975)–J.A.C. Tillema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
Entrefilet 2
| |
[pagina 358]
| |
terwijl de Fransen zich in 1672 evenmin onbetuigd lieten. Gehavend, maar niet geheel te gronde gericht kwamen kastelen als dat te Medemblik - met succes tegen Grote Pier verdedigd - als het Muiderslot, Slot Loevestein (afb. 243), uit de strijd; Doorwerth en Doornenburg zouden later vrijwel geheel moeten worden herbouwd, de herbouw van de Haar werd reeds eerder besproken. Van deze is het Muiderslot wel het meest vermaard, maar het dankt die faam toch eerder aan de drost Pieter Cornelisz. Hooft, die in de 17e eeuw de Muiderkring tot een geestelijk centrum in de Republiek maakte, dan aan de middeleeuwse geschiedenis. Het was in die eeuw bovendien een ‘landmark’ voor de naar Amsterdam terugkerende schepen: ‘Wy krygen in 't gesicht den hooghen Burgh van Muyen, Daar Hoofd, der Rijmers hoofd, met verzen streelt de buyen’.Ga naar eind4
240 Kasteel Waardenburg, 17e eeuw
Toch moest in 1825 een koning ingrijpen om zelfs dit unieke zinnebeeld van onze Gouden Eeuw te reddenGa naar eind5 en eerst veel later zou het één en andermaal gerestaureerd worden. En wat Loevestein betreft, het slot was er al slecht aan toe toen het in de eerste wereldoorlog militaire inkwartiering kreeg. Het werd daar niet beter vanGa naar eind6, zij het ook niet zo geschoffeerd als te Avignon het uiteraard veel weelderiger Palais des Papes, toen er soldaten waren gelegerd.Ga naar eind7 In elk geval zijn militairen blijkbaar niet de beste gebruikers c.q. beschermers van een historisch gebouw (zie ook hfdst. to ann. 21 en hfdst. 13). Wat ons land nog aan middeleeuwse kastelen bezit - en vergeten wij daarbij niet de verwoestingen van de laatste oorlog - is dan ook veelal het resultaat van ver-gaande restauraties, niet minder van transformaties, ‘in de geest van de tijd’ door latere, nu ook al weer historisch geworden geslachten ondernomen, terwille van meer wooncomfort.
In algemene zin sprekend over onze kastelen, moet men daarbij wel in beschouwing nemen - met voorbijgaan aan de Middeleeuwen - de plaats welke de adel in de noordelijke Nederlanden sinds de 16e eeuw heeft ingenomen - op politiek, op cultureel gebied. Politiek gesproken was, bij het begin van de Nederlandse Beroerten, die plaats zeker niet onbelangrijk, waarbij | |
[pagina 359]
| |
men niet vergete dat de lagere edelen, verenigd in hun Verbond, geenszins moeten worden gezien als afvallige en zich tegen de koning kerende rebellen. Het door het Verbond aan de landvoogdes Margaretha aangeboden smeekschrift had, behalve de vraag om voorspraak bij Philips tot intrekking der verscherpte plakkaten, tot het doen ophouden der kettervervolgingen en tot het doen vertrekken van kardinaal Granvelle, in het bijzonder ten doel - bij alle respect voor de koning - de verkorting van rechten en privilegiën, ook en zelfs speciaal de eigeneGa naar eind8, te doen ophouden. In die zin konden de Nederlanders, rooms en on-rooms, in hen min of meer hun voorspraak zien. Persoonlijk waren zij nog gekenmerkt door een laat-middeleeuwse zucht tot het voeren van een grote staat, vaak boven hun vermogen, tot vertoon van praal, en zij behoefden niet te vrezen daarmee hun aanzien bij de burgerij te verspelen. ‘De Nederlandsche Heeren leefden zeer prachtig, en maekten groote onkosten, verre boven haer staat en vermogen, en wel bijzonder verquisten sy veel geld met kostelyke maeltyden (...) De Prins van Oranje was boven andere daer in uytmuntende’.Ga naar eind9 Dit zou het oordeel van Viglius geweest zijn, zeker niet onpartijdig, evenmin geheel zonder grond. ‘Nadat de Verbonde Eedelen haer versoekschrift aen de Gouvernante hadden overgegeven, en antwoord daer op ontfangen, soo onthaelde de Heer van Brederode alle deselve gesaementlyk, omtrent drie hondert sterk, op een heerlyk gastmael, daer toe in het Huys van de Graaf van Cuylenburg aangericht’. Het was bij die gelegenheid dat Brederode de woorden van Barlaimont, tijdens de audiëntie Margaretha toegefluisterd, wereldkundig maakte: ‘...onder het drinken schenen sy vermaek te scheppen in die benaming, en daer waeren er, die wel wenschten Geusen of Bedelaers genaemt te mogen worden, als sy daer door de verlore Vryheit van haer Vaderland maer mogten wederkrygen...’
Het woord, naar waarheid wachtwoord voor de komende opstand, werd uit de adel geboren en toen Oranje, met Egmond en Hoorne, zich later bij hen voegden, ‘...wiert de dronk, op het welvaeren van de Conink, en onder het lang leve de Geusen, nog eens met groot geroep her-haelt’.Ga naar eind10 De beeldenstorm gaf de gebeurtenissen een tragische wending. In '67 kwam Alva, Oranje week uit, op 1 en 2 juni van het volgende jaar werden op de Paardenmarkt te Brussel een en twintig edelen onthoofd, op 4 juni werd het vonnis tegen Egmond en Hoorne geveld, die de dag daarop geëxecuteerd werden. Het Verbond der Edelen viel uiteen, Brederode stierf, en de Zwijger werd - eigenlijk eerst recht na de vergeefse pogingen de grote soldaat Alva volgens traditioneel-militaire methodes te overwinnen - de ware leider van de opstand, Vader Willem in de laatste periode van zijn leven, toen de zuidelijke Nederlanden al verloren waren gegaan. Dat dit vaderschap de man, wie de godsdienstige tolerantie - zo gemakkelijk als onverschilligheid gebrandmerkt - op het lijf geschreven was, altijd een gerechtvaardigde persoonlijke voldoening heeft gegeven, kan bezwaarlijk beweerd worden. Voor wie zich de toestand in de Zeven Provinciën tussen de komst van Alva en de moord op de Prins in 1584 voor de geest brengt - de verwoesting van het land, de moordpartijen in de ingenomen steden, het bijna onoplosbare vraagstuk van het oppergezag na d afzwering des konings, de steeds wisselende oorlogskansen mede door het zo lang Spaansgezind blijven van Middelburg en Amsterdam - kan dit geen verwondering wekken. En dit te minder, wanneer men tevens bedenkt welk een geestelijke ommezwaai voor de met zoveel moeite nagestreefde consolidatie van de nieuwe staat nodig was. Het was in de eerste plaats het volk dat, strijdend en lijdendGa naar eind11, het verzet volhield maar ook de ellende ervan te dragen kreeg, en wellicht heeft dit ermede toe bijgedragen dat, toen het gevaar eindelijk was geweken, een nieuw cultuurpatroon zich ging ontwikkelen - vrucht van de burgerij, waarbij de adel slechts een ondergeschikte rol speelde. Wel nam die, middels de Ridderschap als vertegenwoordiger van het platteland, een bescheiden aandeel in de regering, de Staten; wel zou hij nog een tijd lang de mannen leveren die in de rang van luitenant-admiraal als hoofd van het zeewezen in hun gewest fungeerden en de admiraliteitscolleges voorzatenGa naar eind12; maar het steeds machtiger wordende burgerlijke patriciaat kreeg het in deze republiek van handel en scheepvaart uiteindelijk voor 't zeggen. Al wie in de Gouden Eeuw de roem der Nederlanden bevestigden, schilders, dichtersGa naar eind13, bouwmeesters, geleerden, theologen, kwamen voort uit de hogere of lagere burgerij, de cultuur was een burgerlijke cultuur en de mannen op onze schuttersstukken, wie de ‘kostelyke maeltyden’ evenzeer van het gezicht te lezen zijn, konden naar | |
[pagina 360]
| |
waarheid als de erfgenamen der 16e eeuwse ‘Heeren’ worden beschouwd. De kracht en de macht van de Zeven Provinciën berustten niet bij een zich eventueel rond een stadhouderlijk hof schikkende adel, maar vond oorsprong en bevestiging in de door geprivilegieerde burgers bestuurde steden.Ga naar eind14 Wij spreken in die periode van onze geschiedenis zo begrijpelijkerwijs in het bijzonder over Holland en Zeeland, die echter, bij alle pretenties, niet de hele Republiek waren. Daarbuiten was het leven stiller, minder verhement dan in de zeesteden, zeker niet onbelangrijk. En in de stilte groeide mettertijd een eigen beschaving, tot in de gehele 18e eeuw. Het was op de adellijke bezittingen in het Utrechtse, het Gelderse, in het Oversticht en de Generaliteitslanden, dat de wat teruggetrokken landedellieden, die daar bovendien op het bestuur en het wel
241 Kasteel Waardenburg, 19e eeuw
en wee der landelijke bevolking - zowel ten goede als, ook wel, ten kwade - veel meer invloed hadden dan in de westelijke provinciën mogelijk was, zich handhaafden; ze introduceerden bovendien in hun behuizingen naar de eisen van een nieuwe tijd een nieuw wooncomfort, als een blijvend element van de schoonheid der Nederlanden - al was een jonge intelligente vrouw als Belle van Zuylen niet zó verrukt over die wat saaie deftigheid. Ook het Westen kreeg daarvan wel zijn deel, terwijl tezelfdertijd het machtige handelspatriciaat, zich als nieuwe adel gedragend, met ‘wapen’ en al..., het Kennemerland en de Vechtstreek tot lustwaranden maakte. Anders dan in Frankrijk, waar de adel, zij het sinds Richelieu in de schaduw der koningen, nog een rol van betekenis kon spelen, anders dan in Engeland, waar een ongebroken groot-grondbezit - veel groter dan de Republiek ooit had gekend - de adel heer deed zijn over uitgestrekte domeinen met belangrijke invloed in de landsregering, anders zelfs dan in een klein | |
[pagina 361]
| |
land als Denemarken, dat nog heel lang ten plattelande een feodaal regime kende, ontwikkelde zich in de Nederlanden een duidelijke toenadering in leefwijze, gedragingen en opvattingen tussen adel en regenten.
De door Molière geridiculiseerde bourgeois-gentilhomme is een figuur die ten onzent nauwelijks voorkwam, beter gezegd geen auteurs - behalve bijv. een enkele maal Breero en Huygens - aanleiding was tot het schrijven van ironische opmerkingen. En alleen een genie als Frans Hals nam op hoge leeftijd in zijn laatste twee magistrale Haarlemse regentenstukken een nauwelijks als zodanig herkende wraak voor de ondervonden vernederingen.
242 Kasteel Waardenburg, 20e eeuw
In Frankrijk regeerde een Bourbon, omringd door hoog gezeten trawanten, in de Republiek regeerde de burgerlijke magistraat, en de macht en de trots van deze kooplieden zijn alleen met die van Venetië of Florence te vergelijkenGa naar eind15, of met die van de machthebbers in de Hansesteden. Langs de Amsterdamse grachten bouwden zij hun statige behuizingen en daarbinnen ontwikkelde zich een wooncultuur (afb. 244, 245, 246), vergelijkbaar met en soms uitgaande boven het beste wat in de kastelen was, zelfs nog is te zien.Ga naar eind16 En toch... Veel is in de kastelen - als bouwwerken altijd nog maar zeer bescheiden van omvang, vergeleken met die elders in EuropaGa naar eind17 - in de loop van enkele eeuwen veranderd. Ze verwisselden soms van eigenaar, kwamen door huwelijk en vererving in handen van andere geslachten; vermogend geworden burgers namen ook wel de plaats in van een verarmende adel, waardoor tenminste de bewoning gecontinueerd kon worden. Presenteerden zich in 't geheel geen gegadigden meer om er verblijf te houden - wij zijn langzamerhand in de eigen tijd beland - dan | |
[pagina 362]
| |
kwamen de grote moderne bedrijven en schiepen faciliteiten voor conferenties, trainingscursussen en wat al niet meer. Soms trok een gemeente, al dan niet door derden geanimeerd, zich het verval aan en beschikte na restauratie over een bijzonder statussymbool ten behoeve van representatie, tentoonstellingen e.d. - Beeckestein (afb. 247), Slot van Zeist - of zelfs als raadhuis (Prinsenhof, Willemstad). Terwijl bijv. Nijenrode te Breukelen en Moermond te Renesse voor onderwijsdoeleinden werden bestemd.
In het ergste geval kwam een kasteel noodgedwongen leeg te staan, met alle desastreuze gevolgen van onvoldoend of geheel ontbrekend onderhoud. ‘Kastelen in nood’, o.c. ann. 17, spreekt dit duidelijk uit: ‘Deze oude bouwwerken, die eeuwen
243 Slot Loevestein
hebben getrotseerd, hebben in de loop der tijden kapitalen gekost aan bouw, uitbreiding en herstel. Opnieuw moeten belangrijke bedragen aan onderhoud of restauratie ten koste worden gelegd. En dit is voor de meeste bezitters van deze kostbare erfenis van het verleden niet meer mogelijk. Om ons heen zien we de trieste gevolgen van het uitstel van onderhoud en reparaties. Ondanks de vertwijfelde pogingen van sommige eigenaren die zich niet kunnen losmaken van hun liefde voor en gehechtheid aan de oude familiebezittingen, vervallen deze monumenten tot ruïnes. In alle stadia kennen we ze in ons land....’ Volgen de voorbeelden (p. 29). Aldus 's werelds niet altijd aantrekkelijke loop... | |
[pagina 363]
| |
Een authentiek bewoond kasteel is in een eeuw van turbulente industrialisatie, van sociale spanningen. verwarring en conflicten, schijnbaar een anachronisme. Veelal beschermd tegen indiscrete blikken door het hoge geboomte van een oud park, vaak bereikbaar langs een statige oprijlaan, heeft het een eigen stil bestaan, heugenis aan een andere wereld. Juist die stilte, zo kostbaar wordend in onze maatschappij, is wel de eerste pregnante indruk van de ontvankelijke bezoeker - huis en omgeving zijn als gedrenkt in een wonderlijke, gedragen atmosfeer. Tenminste, wanneer het de een of andere waterstaat niet heeft beliefd vlak er langs een autosnelweg te projecteren (zelfs vóór Paleis Soestdijk!), waarbij men dan overigens nog blij moet zijn dat zo'n weg niet dwars over het landgoed kwam te lopen. Binnengetreden kan wie toegang kreeg zijn respecten betuigen ten overstaan van een oude
244 Herengracht 166-168, Amsterdam
| |
[pagina 364]
| |
dame, die met de charme van een voorbij tijdperk - en soms de distinctie ‘such as women have no more or no more care to have’Ga naar eind18 - de conversatie voert en de thee doet serveren onder het kritisch oog van vele, wat stijve familieportretten, omringd door een brekelijk decor van goudleer, porcelein en historisch meubilair.Ga naar eind19 (afb. 248, 249, 250, 251).
Hij spreke op gedempte toon, maar verwondere zich niet wanneer de gastvrouw, volgens haar toekomend privilege, een enkele maal met een krasse, desnoods ietwat choquerende opmerking het gesprek verlevendigt.Ga naar eind20 Zijn blik, door hoge ramen tersluiks naar buiten dwalend, glijdt over een terras, een gazon, een vijver, tot waar hoog geboomte het beeld sluit.
245 Huis Schuylenburg, Rode Salon, Lange Vijverberg, Den Haag
En hij kan zich nauwelijks voorstellen eerst een uur geleden de stad te hebben verlaten ‘waar de menschheid was en haar weedom’.Ga naar eind21
Maar wat is de waarde van dit alles?, vraagt ge u af, ongeduldig geworden lezer. Onze tijd pleegt zich fel te verzetten - soms wel, soms niet terecht - tegen bevoorrechting, tegen het in stand houden van zaken, waarvan niet ieder duidelijk zou kunnen profiteren. Tot die zaken zouden kastelen kunnen behoren. De wetgever, exponent van wat de volksvertegenwoordiging in meerderheid dienstig acht, stift dit verzet op alle punten. De successieregelingen, het fiscaal beleidGa naar eind22, zijn mede oorzaak van voortschrijdend verval. Mogelijkheid tot publieke bezichtiging kan enig soulaas brengen, veel maakt die niet uit.Ga naar eind23 Wie dit op grond van zogenaamd sociale overwegingen zou toejuichen, wie zou menen dat dergelijke refugia vanwege een ‘elitair’ karakter zinloos zouden zijn geworden, ziet over het hoofd dat voor elke samenleving bepaalde, in het verborgene bestaande elementen belangrijk kunnen zijn, ogenschijnlijk inefficiënt en zonder reële betekenis, maar toch een bijna onmerkbare functie vervullend in het gehele beschavingspatroon. | |
[pagina 365]
| |
O, zeker, elk gerestaureerd kasteel, bestemd voor enig openbaar doel, waarvan dus het fysieke voortbestaan werd verzekerd, is winst, winst voor het historie-beeld, voor het landschap, voor de toerist. Deze wandelt, al dan niet met een gids, in kamers en zalen, en krijgt zo tenminste een indruk van een verdwenen wooncultuur, als in een museum. En de tegenstelling behoeft waarlijk niet altijd zo barbaars te zijn als die van Amerikanen in bonte hemden, te Versailles schuifelend door de slaapkamer van Marie Antoinette. Maar wanneer eens - het kan lang duren, tòch komt, vrees ik, het moment - alle douairières en alle stramme, soms wat verkalkte heren, alsmede zelfs de nu nog jongere kasteelbewoners ter ruste zullen zijn gelegd, en de kleinzoons, elders wonend in flat of bungalow, zich onvermij-
246 Herengracht 475, decoratie, Amsterdam
| |
[pagina 366]
| |
delijk om den brode met handel en industrie en verzekeringswezen zullen bezighouden, wanneer alle dan nog bestaande kastelen conferentie-oorden, recreatiegebouwen, musea, raadhuizen, bejaardentehuizen en hotel-restaurants, dan wel ruïnes (afb. 252), zullen zijn geworden, dan zal in ons vaderland definitief iets zijn verdwenen dat zeker niet de vitaliteit van dit land markeerde, van waaruit niet de sterke impulsen voor politieke en materiële ontwikkeling uitgingen, maar dat toch een eigen verholen waarde bezat. Het is alles vaak wat grandeur déchue, gekenmerkt, naar een opgewekt modern oordeel, door een savoir vivre déchuGa naar eind24 - wie vraagt daar nog om?; ik hoor de honende repliek al van de realisten en de sociaal-geëngageerden, overigens twee zeer contraire groepen. Maar zal later, na vele generaties, iemand nog met vertedering kunnen terugzien op wat dàn, van hetgeen wij bouwden, déchu zal zijn geworden?
247 Huis Beeckestein, Velzen
Een onbewoond kasteel, hoe fraai, hoe voortreffelijk ook gerestaureerd, is iets als een imponerend decor op een leeg toneel, een toneel, althans, van waar de weinige spelers gevlucht zijnGa naar eind25 en vervangen of door het daar niet thuishorende talrijke auditorium, of - zo het kasteel eenzaam en ongebruikt achterbleef - door kraaien en vleermuizen, die in de open vensternissen een veilige entree vinden. Alleen de schimmen van wie er eens woonden, dwalen dan nog bij nacht en ontij rond: ‘Dans le vieux parc solitaire et glacé
Deux spectres ont évoqué le passé’.
Maar overdag lopen wij er met onze stevige stappen doelbewust en bedrijvig doorheen, als vakantiegangers of tussen twee vergaderingen, zitten we er op het terras gezellig en luidruchtig een biertje te drinken. | |
[pagina 367]
| |
Een colloque sentimental, als door Verlaine opgeroepen, komt niemand meer in de zin. Zo iets aan vlijt ten onder dreigt te gaan, dan wel deze relieken. Het knagende nivellerings-proces van de harde technocratische samenleving - toch al zo arm aan poëzie - werkt meer desastreus, langzaam en zeker, dan menige exploderende revolutie. Laat ieder die in lichtvaardige onverschilligheid hieraan geen aandacht meer wenst te besteden, zich de slotregels van een wat kreupel en toch charmant rijmpje voorgezegd houden - aan ‘Nous Fées et gentilles Nayades’ in de mond gelegd - dat ik vele jaren geleden samen met mijn dochter wat moeizaam ontcijferde op de wand in een gespaard gebleven grot van het, op een rest na, reeds lang verdwenen jachtslot te Ermenonville, waar eens de schone Gabrielle d'Estrées het leven van Henri IV veraangenaamde.
248 Kasteel Rechteren, Dalfsen
‘Sois bien venus dans nos riant bocages
Puisse l'amour vous combler de saveurs.
Mais maudits soient les insensibles coeurs
De Ceux qui briseront dans leurs humeurs sauvages
Nos tendres abrisseaux, et nos gentilles fleurs’.
Maudits soient... het ware te wensen - maar ik vrees met groten vreze - dat planologen, wegenbouwers en fiscale rekenmeesters voor zulk een vervloeking zouden terugdeinzen, alvorens plannen te beramen, waardoor kastelen, mèt parken en landerijen, niet gespaard zouden worden, alvorens de bewoning onmogelijk te maken.Ga naar eind26 Want nòg - ze zullen het, verlicht als ze immers zijn, zeker niet geloven en het evenmin op mijn gezag willen aannemen - nòg schuilen er feeën in verborgen hoeken van ons land (afb. 255), feeën die het niet op hun humeurs sauvages hebben voorzien. En uit de, naar ik ook veronderstel, reeds lang vergeten sprookjes hunner kinderjaren, zouden ze zich kùnnen herinneren wat één boze fee vermagGa naar eind27 - een overweging die op de officiële burelen ongetwijfeld in het geheel geen indruk zal maken. | |
[pagina 368]
| |
249 Kasteel Rechterel interieur, Dalfsen
| |
[pagina 369]
| |
250 Kasteel Middachten, interieur, Rheden
| |
[pagina 370]
| |
251 Kasteel Middachten, doorkijk naar trappenhuis, Rheden
| |
[pagina 371]
| |
252 ‘Grandeur déchue’, Hof, Dieren
| |
[pagina 372]
| |
253 Kasteel, IJsselmonde, tekening C. Pronk
| |
[pagina 373]
| |
254 Kasteel IJsselmonde, in afbraak
| |
[pagina 374]
| |
255 Kasteel, Hoensbroek
| |
[pagina 378]
| |
Vm. kapel van het H. Geestzusterhuis, Oude Delft 118, Delft. Na restauratie in gebruik door de T.H. Beeldje op de hoek van H.J. Etienne, destijds assistent van prof. Odé. Zie p. 450, ann. 40.
|
|