Schetsen uit de geschiedenis van de monumentenzorg in Nederland
(1975)–J.A.C. Tillema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
Entrefilet 1
| |
[pagina 321]
| |
Van Someren meent dat, zo in de 17e en 18e eeuw schilders, graveurs en tekenaars zich bezig hielden met het afbeelden van stadsgezichten, kastelen en buitenplaatsen, dit hoofdzakelijk zou zijn te verklaren ‘eensdeels uit de ijdelheid van vele rijk geworden kooplieden of patriciërs, anderdeels uit de gehechtheid van burger of edelman aan zone onmiddellijke omgeving’, terwijl in de 19e eeuw de schilderachtigheid van het object de voornaamste drijfveer werd - een gedachtengang, typerend voor de romantiek. Dit hield tevens in dat storende elementen terwille van het totale beeld moesten worden geëlimineerd en door elders waargenomen fraaie architectuur vervangen. ‘Het spreekt wel van zelf, dat de Romantiek, wier invloed zich tot voor vijf en twintig jaren geleden op ieder gebied van kunst deed gelden, evenzeer vertegenwoordigd was in het vak, dat Springer beoefende.
218 De markt en het stadhuis te Naarden, naar schilderij van Corn. Springer. Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam
Vandaar, dat in zoo vele stadsgezichten van dien tijd, ook in Springers eerste doeken, de macht der fantasie, welke het meer om een romantisch, pittoresk geheel dan om eene getrouwe voorstelling van een landschap of stadskwartier te doen was, de schildering der werkelijkheid deed veronachtzamen’. Zo waren er stadsgezichten uit Springer's eerste periode die eigenlijk nergens bestonden, maar een compositie van architectuur-voorbeelden waren, van her en der in schilderachtige combinatie by elkaar gebracht. Ook een superieur kunstenaar als Canaletto zou zich in zijn Venetiaanse schilderijen wel dergelijke vrijheden gepermitteerd hebben. Later ging Springer, aldus Van Someren, meer realistisch te werk en toen ontstond een lange reeks stadsgezichten van meestal prominente gebouwen.Ga naar eind4 Ook dan echter greep hij in en schilderde hij een bouwwerk niet zoals het op dat moment was, maar zoals het naar zijn mening geweest was, zoals het eigenlijk had moeten zijn. Ten aanzien van bijv. het Huis | |
[pagina 322]
| |
Bartolotti merkte Van Someren op: ‘Bij het laatstgenoemde stuk is niets willekeurig bedacht, doch het onbekende uit echte bronnen opgespoord (afb. 219). Voor deze en alle andere stadsgezichten uit vroegeren tijd had Springer steeds de gewoonte, authentieke afbeeldingen der plaatselijke toestanden op het archief of elders te raadplegen. Zijn schoonheidsgevoel duldde niet, dat de indruk der grootsche en fraaie gedenkteekenen van vaderlandsche bouwkunst op zijne schilderijen vernietigd of verflauwd werd door een smakelooze omgeving of onvoegzamen bijbouw van lateren tijd’. Uiteraard kon een dergelijk onderzoek niet zo diep gaan als dat door een moderne restaurateur, die een gebouw ook inwendig verkennen moet en wie daarbij chirurgische ingrepen ten dienste staan, geschieden kan. Maar het feit blijft dat in het tweede en derde kwart van de vorige eeuw in Nederland een
219 Huis Bartolotti Amsterdam. Gravure naar schilderij Corn. Springer. Vgl. ir. R. Meischke, ‘Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800’, pp. 402, 403 (Haarlem 1969) en Grachtenboek Caspar Philips Jacobszoon, heruitgegeven Amsterdam 1962, plaat 16
schilder werkte, die aan het patrimonium zijn hart zodanig had verpand dat hij trachtte op zijn werken de authentieke vormgeving daarvan te reconstrueren. Daarbij kwam ook wel op stalkennis gebaseerde fantasie te pas. ‘En waar de bestaande gravures uit het voor te stellen tijdvak te kort schoten, vulde hij door eigen kunstkennis het ontbrekende aan. Wat zijne doeken of teekeningen daardoor in historische waarde missen, | |
[pagina 323]
| |
winnen zij ruimschoots uit een aesthetisch oogpunt’. Officieel zal geen restauratie-architect dit laatste nu voor zijn rekening willen nemen - maar officieus...?Ga naar eind5
Ik heb om tweeërlei redenen de aandacht op Springer willen vestigen. Vooreerst, om de merkwaardige tegenstelling tussen dat deel der natie te schetsen, dat voor het voortbestaan der monumenten geen enkele belangstelling vermocht op te brengen, en hen die mannen als Springer zo nadrukkelijk huldigden, met medailles, erelidmaatschappen en ridderorden, die zijn werk een plaats gaven in particuliere en openbare collecties. Men kan zich zelfs afvragen of velen niet tezelfdertijd tot beide groepen behoorden. Dat Springer op den duur niet zo een belangrijke plaats in de geschiedenis onzer schilderkunst kon blijven innemen, speelt daarbij geen rol. Hij is in onze ogen niet meer dan een ‘petit maître’, ondanks gedegen vakkennis, scherpe observatie en gevoel voor atmosfeer - kenmerken met een wat ouderwetse klank... Wat echter, gelet op zijn succesvolle loopbaan, kan verbazen, is dat niet reeds eerder dan 1873 velen opstonden om het ‘vandalisme’ te brandmerken. Ten tweede - en dit is eigenlijk het belangrijkste motief - om de affiniteit tussen wat Springer op doek en papier deed met wat een moderne restaurateur pleegt te doen. Zijn liefde ging uit naar het totale Nederlandse historiebeeld, maar wat wij nu een beschermd stads- of dorpsgezicht noemen; op zijn schilderijen ‘restaureerde’ hij de monumenten na bronnenstudie en, bij ontbreken van gegevens, naar beste inzicht; teneinde een passend geheel te krijgen ‘verplaatste’ hij de monumenten, zonder door scrupules te worden geplaagd. Wij, in ons stadium van monumentenzorg, doen soms niet zo veel anders...Ga naar eind6 Springer was dus eigenlijk - zonder hulp van metselaars, steenhouwers, timmerlui, bouwsteigers en hoge subsidies - op zijn doeken min of meer een restaurateur in onze geest. Elk vak, elk ambacht, had eens een schutspatroon. Van hen zijn verscheidene alweer uit de kalender geschrapt en het is verre van mij te suggereren voor het genus restauratie-architect een nieuwe naam er aan toe te voegen. Maar het ten voorbeeld stellen, in dit herdenkingsjaar, van deze eenvoudige kunstenaar door wie zich met de zorg voor monumenten bezig houden, is niet anders dan een wat laat eerbetoon aan een wellicht te weinig geachte figuur. |
|