om Everard Dirix, dien hij onschuldig wist, aan het ijselijke lot te ontrekken, dat hem, evenals elk andere vader- of moedermoorder, wachtte.
- Kom spoedig, smeekte hij, binnen enkele minuten, binnen enkele sekonden wellicht is het te laat.
- Neen, zei Everard beslist, het is niet mogelijk.
Waartoe overigens zou het dienen dezen kerker te ontvluchten als ik toch weet dat ik geene honderd stappen gaan zou, zonder opnieuw in de handen van het gerecht te vallen!
Ik zou als een wild dier achtervolgd worden en, daarenboven, aan iedereen het recht gegeven hebben wij te verdenken inderdaad plichtig te zijn aan het afschuwelijkste aller schelmstukken.
- Gij wordt begekt, bespot Everard, gilde Jan Meerlo.
- Bespot? vroeg Everard, door wie?
- Ongelukkige, gij dwingt mij te spreken. Welaan, luister dan!
Vol adel en hooghartigen edelmoed denkt gij aan anderen!
En die anderen, zooals ik zei, vergeten, bespotten u, schenden en ontheiligen uwe gedachtenis.
- Jan Meerlo, vroeg Everard angstig, door een bang voorgevoel benepen, wat zegt gij!?
- De waarheid, de bloote zuivere waarheid!
De mensch is ikzuchtig, een leelijk beest!
Gij kent den mensch niet, hij zijt te braaf, te goed gij.... Ik leer u den mensch kennen! Ik spreek!
Luister: Everard, hoor wat ik u zeggen ga, en... walg en haat zullen u vervullen.
Ik spreek! en gij zult vluchten om wraak te nemen, of gij zult u dooden als gij te goed zijt om de grootste aller schurkerijen te straffen.
Is mijn vermoeden ongegrond, en kent gij uwe broeders niet dan, dan leer ze kennen thans!
En leer kennen Roze Kate!
- Zij...
- Ja zij, hoor wat zij is!
- Geen woord meer!
- Gij moet alles hooren, alles weten. Ik spaarde u liever dezen steek, doch gij dwingt mij ondanks mij zelven hardvochtig te zijn.
Gisteren, kwam ik in de smidse van u lieden, ging Jan Meerlo, hevig opgewonden en op ieder woord drukkend, voort.