- Geen bloot vermoeden was het, maar zekerheid.
- Welnu dan, Everard, ik bezweer u, spreek, zeg de waarheid.
Everard schudde weemoedig het hoofd.
- Het is eene besliste zaak, zei hij. Daarbij, ik wil boeten voor anderen, en door mijne dood hunne schuld afkoopen.
- Maar dat is overdrevene grootmoedigheid!
Het is waanzin, riep Jan Meerlo. Dat mag niet gebeuren.
- En toch zal het zóó zijn, hernam Everard.
Overigens, is de zoon Gods niet gestorvem tot boetedoening voor gansch het menschdom?
- O, ik weet wie het is! Ik weet het!
Everard keek Jan Meerlo verrast aan.
- Ja, ging deze voort, een licht is voor mij opgegaan: Jacob, Simon!
- Neen! neen! riep Everard, gij vergist u!
Gij zijt mis! Die zijn het niet.
Jan Meerlo wankelt op zijne boenen. Eene hevige ontroering heeft zich meester gemaakt van hem en doet al zijne ledematen rillen.
- Martelaar! Martelaar, zucht hij, gij zijt het slachtoffer van de afgrijselijkste gerechterlijke dwaling.
- Het noodlot, zucht Everard, het kan niet veranderd worden.
- Wie ook de moordenaar weze, sprak Jan Meerlo voor Everard neerknielend, ik herhaal dat ik het ben die de aanleidende oorzaak der misdaad was. Ik ben de schuld van alles: Everard, ik smeek er u om, schenk mij vergiffenis.
- Ik zeg u, Jan Meerlo, dat ik u niets te vergeven heb. Het doet mij echter goed aan 't harte te zien dat gij begaan zijt met mijn rampzaligen toestand.
Sta op, en kom op mijn hart.
Jan Meerlo richtte zich op, en legde weenend de armend rond Everard 's hals.
Hij laat vrijen loop aan de tranen die hem als twee beken over de wangen loopen en Everard deed alle moeite om hem tot bedaren te brengen.
Och ja, 't is waar, knikte Jan Meerlo eindelijk, de tijd verloopt....
Everard, mijn jongen, schrikkelijk zijn de folteringen die u wachten!
- Ja!