| |
| |
| |
Zeven-en-zestigste-hoofdstuk
Het geheim van Roze Kate
Van Walkiers ben ik zeker. Ben ik ook zoo zeker van mij zelf?
Ja!
Ik moet en zal mijn plan doordrijven!
Hoe dichter de dag komt, hoe ongeruster zij worden!
Zij! de moordenaars!
Ja, de moordenaars! zij loopen gejaagd het huis uit en in: pas zijn ze weg of ze komen er wêer.
Zij hebben schrik van den vollen dag, van het zonlicht!
Hun blik is zwart geworden als de nacht, als hunne eigene zwarte ziel.
| |
| |
Ja, zwart als de nacht is die ziele en ik lees er in als in een boek.
Hun hart ligt daar voor mij open.
Niets is mij verborgen hunne geheimste gepeinzen zie ik daar.
Vol vervoering was Roze Kate recht gerezen en wees zij met den vinger in de ruimte als lag daar inderdaad het hart der twee moordenaars voor haar open en las zij er de bekentenis hunner schuld in.
Zij verhief het hoofd en hare houding werd dreigend.
- O Jacob! o Simon, riep zij met verontwaardiging, wat hebt gij gedaan!
Wee u! Wee!
- Everard's onschuld zal worden bewezen en gewroken!
Roze Kate stapte over en weer door de smidse en blijft droomend bij het aanbeeld staan.
Eene droeve, zacht weemoedige uitdrukking is over haar gelaat gekomen en heeft de kwaadaardige uitdrukking van zoo even doen verdwijnen.
Vol teederheid kwam een naam over hare lippen:
Everard! lispelde zij, Everard! Everard!
Thans denkt gij aan mij, ik voel het!
Everard, ik wif u redden!
Eén dag nog, één dag! éénige uren, éénige minuten misschien, en gij zijt gered!
Gered..... of verloren!
O, is dat mogelijk?
Kan de onschuld, de goedheid zelve verloren gaan?
En toch zei de waarzegster eens:
Op 't punt zijn van gered te worden, toch verloren gaan!
Verloren.....
Uw bloed vloeiende..... uwe beenderen gebroken, verbrijzeld, vermorzeld.
Kan dat?
Neen, neen!
Ik wil niet! Roze Kate, wil dat beletten.
Waar allen in hun edelmoedige pogingen mislukten om Everard te bevrijden, zal ik gelukken, omdat mijn betrouwen in zijne onschuld, verduizendvoudigd is door mijne liefde!
- Ja ik zal de redster van mijn Everard wezen!
Weg van mij, laatste schaamte die mij weêrhield!
Gij zijt verlamming, gij zijt lafheid!
| |
| |
Weg met u, schaamte, weg met mij zelve!
Ik wil, ik moet alles ten beste geven, alles opofferen, alles, alles!
O Everard ik zal u redden!
Ik zal!
Ik wil, ik wil!
Als uitgeput door die opbruising van gevoel, verviel Roze Kate in eene soort van verdoovende mijmering, en zwarte gedachten kwamen weêr haar hart bestormen.
En toch is het mogelijk, zuchtte zij, dat de waarzegster gelijk had, dat mijne krachten mij verraden, dat mijn wil en mijne liefde machteloos blijken zullen......
Wat dan?
Wel, het lot heeft beslist, dan zal ik sterven denzelfden dag als Everard!
Ik wil, ik kan zonder hem niet leven.
Neen, Everard, ik kom bij u, ik kom!
Tranen verstikten hare stem, en vloeiden gudsend over hare blozende, gloeiende wrangen.
Plots echter sprong zij andermaal recht, en de tranen snel weg wisschend sprak ze:
- Ik wil niet schreien, ik wil niet dat men mij zie schreien.
Hier, zei ze, de hand op haar onstuimig kloppend hart drukkend, hier alleen mag het schreien.
Niemand mag het zien, niemand mag het hooren, ik alleen moet het voelen, 's nachts als allen slapen. Dan versmoor ik mijne smart in mijn zelve...... Doch dat is nu voorbij...... Ik wil niet meer schreien, ik wil Everard vrij maken, vrij!
O Heere, ga ik inderdaad slecht doen?
Gij leest in mijn hart, o God, en doorgrondt mijne geheimste inzichten en gedachten.
Zijn die slecht?
Ik doe het al uit liefde, en al wat liefde is, is reinheid, zei Everard.
O Heere! Heere ga ik slecht doen?
Eene lange poos stond zij daar, de blikken ten hemel geslagen.
Langzamerhand versomberde haar gelaat en Roze Kate zuchtte:
Niets komt mij versterken.
Zou de Hemel mijn gebed niet verhooren?
Is het dan werkelijk slecht wat ik doe?
| |
| |
Heere, Heere! zult gij mij verlaten? Mij niet steunen?
Ik sta hier arme wees, gansch alleen!
Gansch alleen! herhaalde zij hartstochtelijk.
En toch wil ik het doen!
Ik wil het doen om der liefde van Everard.
Of moet ik hem onschuldig laten ter dood brengen?
Dat zal niet!
Dat zal niet, al werde ik van Hemel en aarde verlaten, al was het slecht wat ik doen wil, al moest ik erom verloren gaan, ter helle varen, veracht, vermaledijd door Everard zelven! Ik wil het, ik wil!
Vol vervoering had zij eenen hamer gegrepen en, eene uitdagende houding aannemende, sloeg zij met kracht op het aambeeld als wilde zij Everard 's vijanden verpletteren.
Weldra echter kwam zij wêer tot bezinning, en haar gelaat werd ontspannen.
Naderende voetstappen deden haar eensklaps ontstellen.
- Zou men mij soms ook beluisterd hebben, mompelde zij?
Neen, spak zij na eene poos voort, het is een der twee ‘wolven’ die te huis komt.
Niets mogen zij merken, mijne rol moet ik kalm blijven doorspelen.
Daarom ben ik hier. Daarom deed ik Walkiers uit de herberg hierheen roepen.
Zij hielt steeds nog den hamer in de hand.
Zij omknelt hem koortsachtig, doch zij bedwingt zich en zachtjes laat zij hem nu op het klokklankzuivere aambeeld vallen terwijl zij zingt:
Dáár komt hij met zijn stok!
En hij doet zijn eerste ronde!
Het was een man van jaren
Terwijl zij de laatste verzen zong was Jacob in de smidse getreden.
Zijn somber, angstaanjagend gelaat verhelderde, toen hij, bij de deur der smidse even staan blijvend, Roze Kate bij het aambeeld bemerkte.
| |
| |
Zachtjes was hij nader getreden, binnensmonds monpelend:
Daar staat zij nu aan 't zingen....
Ik zei het reeds, de vrouwen zijn als katten, valscher nog.
- Ei, Roze, riep hij eensklaps, staat gij hier zoo alleen?
Hoe kwaamt gij in de smidse?
- Wel door de deur, lachte Roze, dat is me nu ook eene vraag. Maar gekheid ter zijde; ik hoorde niemand in de smidse, en ik kwam eens zien waar al ons volk naartoe was.
- Ze zijn naarde olieslagerij, Roze, waar iets aan het groote kamprad te herstellen is.
- Ah, zoo, zei Roze gansch onverschillig.
- Gij stond hier te zingen, Roze Kate.
- Te zingen, wel neen, Jacob, ik neuriede een liedje. Neurien is niet zingen.
- Nu zingen zou ook niet passen Roze Kate, binnen twee dagen.....
- Wat?
- Dinsdag, eilaas wordt.....
- Dat is waar, ik dacht er niet aan.
In gedachten verzonken, draait Roze Kate een vijlstok op en neer.
Het bruist in haar binnenste, doch zij bedwingt zich. Zij moet kalm blijven.
- Hoe komt het, vroeg Jacob, dat gij hem sedert eenigen tijd gansch schijnt vergeten te hebben?
- Hem vergeten?
- Ja, dat schijnt mij toch.
- Neen Jacob, ik heb hem niet vergeten.
- Niet, brulde Jacob zoo onstuimig, dat Roze Kate, hoe kloekmoedig en vast ook tot alles beslist en voorbereid, er toch van huiverde.
- Neen, zei ze na eene korte pooze weêr, vergeten heb ik het monster niet.
- Ha!..... riep Jacob als viele hem een steen van het hart.
- Jacob, ging Roze Kate voort, ik had hem doodlief en, tot voor zijne rechters toe zou ik alles gedaan hebben, alles om hem te redden.
- En nu?..... vroeg Jacob haar scherp in de oogen kijkend.
- Nu is alles gedaan, alles voorbij. In mijn hart is niets meer dat naar liefde trekt.
| |
| |
- En hoe kwam die verandering dan zoo plotselings?
- Ja, plotselings, inderdaad werd de liefde voor hem mij uit het hart gerukt, namelijk toen ik het bewijs had van Everard 's plichtigheid.
- Hebt gij dat bewijs? stotterde Jacob.
- Ik heb het.
- En......
- Luister Jacob, ik wil met u recht uit zijn en zeggen hoe alles gebeurd is. Gij moet het weten omdat mijn gedrag u anders onbegrijpelijk schijnen zou en gij mij zoudt kunnen verachten en dat..... dat zou mij pijn doen.
- Waarlijk, Roze Kate, riep Jacob onstuimig, is dat zooals gij zegt?
- Ja, zei het meisje, de oogen neérslaande, dat is het wat mij thans drukt: ik moet aan iemand mijn hart kunnen uitstorten en dat wil ik voor u doen.
- Spreek vrij op, Roze Kate.
- Welnu dan, gij zult wel gemerkt hebben hoe vreeselijk bedroefd ik korts na het vonnis was.
- Ja, zei Jacob, dat zag iedereen duidelijk genoeg.
- Ik had geene reden het voor iemand te stoppen. Ik had Everard innig en oprecht bemind en ik betreurde hem des te sterker wijl ik hem gansch onschuldig waande.
- En gij hebt alles beproefd om die ‘onschuld’ te bewijzen, zei Jacob tamelijk driftig.
- Inderdaad dat deed ik. Zal het mij iemand kwalijk nemen dat ik bij sommige personen voor Everard ten beste sprak?
- Ga voort, zei Jacob, den blik ontwijkend die Roze Kate nu op hem gevestigd hield, als wilde zij tot in het diepste van zijne zwarte ziel doordringen om te onderzoeken hoe zeer hij zou ontstellen bj de gedachte dat Everard's onschuld inderdaad wel bestond.
Hij schrikte inderdaad zoo hevig dat al zijne ledematen er van beefden.
Roze Kate zag het wel doch zij liet niets merken, zij wilde thans hare rol tot het einde toe vervullen.
- Ik zocht natuurlijk mijne overtuiging aan anderen te doen deelen, zoo vervolgde Roze Kate. Dit was ook zoo voor Mijnheer pastoor, wien ik over de zaak sprak.
- Wat zei hij? vroeg Jacob hijgend.
- Hij zei en hij bewees mij dat Everard plichtig was.
- En gij hebt hem geloofd?
| |
| |
- Hij toonde mij aan, feit bij feit, dat Everard de plichtige was, dat niemand anders dan hij de afschuwelijke moord kon hebben gepleegd.
- En toen?
- Toen kreeg ik een schok, maar ik zag klaar.
- En?... vroeg de steeds ongeduldiger wordende Jacob.
- Het was mij aanvankelijk onmogelijk iets te denken, iets te voelen. Maar naderhand is er een groote verandering in mij ontstaan. Ik kon in den beginne niet slapen, niet eten, niet rusten, doch nu....
- Nu?... zei Jacob.
- Is hij gansch uit mij, hernam Roze Kate.
De liefde.... o Jacob! gij weet het, ik heb het.... het monster diep lief gehad.... maar de liefde is nu in afschuw veranderd.
- In afschuw, zei Jacob, omdat hij een.....
- In afschuw, omdat hij een moedermoorder is, riep Roze Kate vol drift, terwijl hare wangen gloeiden. Vergeef mij, ging zij na eene poos weer voort, vergeef mij dat ik zoo over hem spreek maar, hij is uw broeder niet meer. Hebt gij nog nooit eene roos geplukt, Jacob, waarin eene wesp verborgen zit. Gij wilt den behaaglijken geur der bedauwde roos genieten doch daar bemerkt gij de wesp die in de bloem verborgen zit en gij werpt de roos weg. Zóó ook met hem.
Hij is de wesp, die verraderlijk stak, weg met hem!
- Gij hebt gelijk! Ja, ik moet vergeten dat hij mijn broeder is. Al heeft hij zich ook nog zoo erg vergrepen, al is zijne misdaad nog zoo afschuwelijk, voel ik mij toch nog te sterk aan hem gehecht.
Dat moet nu anders worden.
Weg met hem! Weg uit mijn hart. Neen, hij is mijn broeder niet meer, weg, weg uit onzen kop.
- Gij spreek verstandig, Jacob. Hij is niet waard dat wij ons langer om hem bekommeren.
Roze Kate was opgestaan en langzaam naderde zij nu Jacob wiens hand zij vatte.
Hij keek haar aan als een gier die zijne prooi ziet naderen.
Wat wilde zij?
Wat beteekende die plotselinge verandering in heel haar doen?
‘De vrouwen zijn als katten’ dacht hij weer.
| |
| |
Roze Kate echter sprak:
- Jacob, ik moet u nog iets anders verzoeken.
- Spreek, Roze Kate.
- Ik ben vroeger altijd wat koel tegenover u geweest.....
- 't Is waar, zei Jacob, maar in de laatste dagen zijt gij veel vriendelijker voor mij geworden.... Laat ons 't verleden vergeten.
Ik was ook wat ruw tegen u. Doch dat was zijne schuld. Hij maakte mij en Simon altijd bitter gestemd.
- Ik begrijp dat nu, zei Roze Kate.
- Ik geloof het wel! Hij was hier de lieveling, de prins.
- 't Is waar.....
- Hij mocht doen wat hij wilde, wij moesten werken als slaven.
- Inderdaad.
- En daarom konden wij hem niet uitstaan. En met zijn flauw geflets en gefleem had hij de menschen op zijnen kant weten te krijgen en ze tegen ons op te ruien.
- Dat gebeurde ook met mij, hij wist zich zoo goed voor te doen dat men hem inderdaad ons Heer zou gegeven hebben zonder te biechten.
- Dat hebt gij altijd van die fijne femelaars, hernam Jacob, hij wist, met zijne schijnheiligheid, het altijd zóó aan boord te leggen dat hij in het goede licht kwam te staan, terwijl wij voor zatterikken en vechtersbazen werden uitgescholden.
- Laat ons dat alles vergeten, zei Roze Kate, en niet meer aan het verleden denken.
- Ja, het zij vergeten, dat vervloekte verleden, en denken wij alleen nog aan de toekomst, de toekomst die nog vroolijk en gelukkig voor ons worden kan.
- Hoe meent ge dat? vroeg Roze Kate,
- Hoe ik dat meen, riep Jacob driftig, hoe ik dat meen, wel, meent gij dat ik ook niet zie dat gij het bekoorlijkste meisje zijt dat ik ken!
Terwijl hij sprak kwam een slechte gloed in zijne oogen, die Roze Kate huiveren deed.
Hij hield hare hand vast in de zijne geklemd en keek haar brandend aan.
- O Jacob, zeide het meisje schijnbaar ontroerd, hoe zegt gij dat, hoe spreekt gij zoo wonderachtig?
Zij keek hem daarbij glimlachend aan, als wilde zij de
| |
| |
gevoelens die zij bij Jacob kwam opwekken, nog heviger maken.
Zij maakte hare hand uit de zijne los en trad een weinig terug.
- Roze Kate, riep Jacob, ik sprak u in alle rechtzinnigheid met gansch mijn hart. Wilt gij hier de meesteres worden!
- Hier de meesteres? ik?
- Ja, gij. Luister, Roze Kate, ik ben thans hier de meester.
- Gij en Simon, verbeterde Roze Kate.
- Simon, bromde Jacob, die is een domkop. Een barsche brutale kerel met een stierenlijf maar met een hazenhart en kiekenverstand.
Hij doet alles wat ik wil. Ik leid hem als een kind. Die staat ons dus niet in den weg.
- Laat ons dat nu zoo aannemen, zei Roze Kate, wat zou ik dan tusschen u beiden komen verrichten.
- Tusschen ons! Ik zeg u immers dat hij hier niets te zeggen heeft. Gij hoeft slechts te willen en gij zijt hier de meesteres zeg ik u.
- En wat moet ik willen?
- Wordt mijn lief en gij zijt alles wat gij wilt.
- Uw lief?
- Ja, mijn lief! mijn lief! en gij zijt de meesteres.
- Hoe verstaat gij dat?
- Mijn lief vervloekt. Een lief is een lief? Mijn, mijn liet! Mijn lief alleen! En gij zijt de meesteres?
Driftig was hij vooruitgesprongen, en had hij Roze Kate om den middel gegrepen terwijl hij haar met kracht zocht naar zich te trekken.
Roze Kate verweerde zich zoo goed zij kon en stiet Jacob van zich af.
- Laat mij los, zei ze, laat mij in vrede, voor wie neemt gij mij?
- Voor het liefste, bekoorlijkste meisje dat ik ken, dat ik wil! voor het meisje met de gloeiende oogen, met het ferme lijf. Het meisje voor wie ik mijn ziel wil verkoopen!
Hier! Hier!
Jacob werd zoo wild onstuimig, dat Roze Kate inderdaad benauwd werd haar plan niet tot het einde te kunnen doordrijven.
| |
| |
Maar het moest! het moest! Het was voor Everard!
Jacob wilde haar zoenen doch Roze Kate maakte zich met zacht geweld los en stiet Jacob andermaalvan zich af.
- Waarom wilt ge niet?
Zeg, waarom niet?
- Jacob, och Jacob, wat gij wilt is slecht.
- Slecht, slecht, wat gekheid! Gelooft gij mij niet als ik u zeg dat gij hier de meesteres worden zult indien gij erin toestemt mijn lief te worden? Neen, niet mijn lief, neen mijn lief wordt gij niet, maar mijne vrouw, mijne wettelijke vrouw.
Een kus! Een kus.
- Wilt gij het dan volstrekt Jacob, in Gods naam dan....
Zij kon den zin niet voleinden, want in helsche vervoering had Jacob haar na zich toegetrokken, zoende haar op wangen en mond.
Op hetzefde oogenblik verscheen in de dueropening der smidse eene donkere gedaante die vol verwondering het tooneel bleef aanstaren dat hij onder de oogen had.
Zijn blik fonkelde onheilspellend.
Geen van beide jonge lieden zag de gestalte.
- Krijg ik geen kus weêr, Roze?
Het meisje nam het hoofd van Jacob tusschen hare beide handen, en hem in het gelaat blikkend zeide ze:
- Gij spreekt zoo innig, zoo roerend, zoo braaf... dat.. Gaar.
En, als door vervoering gedreven, drukte zij den moedermoorden een brandende kus op het voorhoofd.
|
|