- Dat schijnt mij een gebuur die zich niet gaarne aan 't licht blootstelt, mompelde Berkel in zich zelven. Zou dat misschien een der bende zijn? Voor zoo dom echter, dat zij de politie in 't gemoed zouden loopen, houd ik ze niet.
- Halt kommandandeerde hij eensklaps met luidere stem.
Zijne mannen, die niets bemerkt hadden, bleven staan.
De groep bevond zich op dit oogenblik vlak over een hoog gebouw met breede koetspoort waarboven een L.V. Beeld stond. Eene kleine brandende lantaarn hing voor het beeld en verlichtte flauwtjes een deel der enge straat.
De poort zelve echter was, wegens den uitsprong van het voetstuk van het beeld, in de volle schaduw.
't Was tegen die poort dat de zwarte gestalte stond, voor de mannen der politie onzichtbaar.
De luitenant echter ging zoo dicht bij de poort staan als mogelijk was, zonder nochtans te laten merken dat hij iets van de tegenwoordigheid van den vreemdeling vermoedde.
Deze laatste kon den luitenant die juist in het volle licht der lantaarn stond, van het hoofd tot de voeten opnemen, en eene hevige rilling deed zijne hooge gestalte beven toen hij de stem van den aanvoerder hoorde die tot zijne manschappen zeide:
- Wij zullen deze straat nog eens zorgvuldig doorzoeken, wie weet of wij hier geen der spitsboeven vinden die wij den ganschen avond vruchteloos zochten.
De luitenant had men opzet luide gesproken opdat de vreemde geen woord verliezen zou.
Het uitwerksel zijner woorden was inderdaad veel verrassender dan hij zelf verwacht had.
De vreemdeling namelijk trap uit zijn schuilhoek tot groote verbazing der manschappen, en sprak op een toon die Berkel op zijne beurt van ontroering sidderen deel:
- Een spitsboef ben ik niet. Doch indien ik het ben dien gij zoekt wil ik u gaarne vergezellen en uw gevangene zijn.
Men begrijpt welke indruk die zonderlinge woorden op de polietiedienaars te weeg brachten.
De luitenant zelf was het meeste verrast naar het scheen, want gedurende eene wijl stond h j sprakeloos den vreemdeling aan te zien zonder een woord uit te brengen.
- Wie zijt gij? vroeg hij eindelijk werktuigelijk, en wat doet gij hier?
- Dat zijn twee vragen, sprak de vreemde lachend, die ik in de hoofdwacht beantwoorden zal.