tier steeds aanhield, zat de luitenant in zijn aangrenzend bureel bij een hoogen eikenhouten lessenaar met een groot pak papieren voor zich, die hij met koortsige haast scheen te doorloopen.
Luitenant Berkel was een man van midden in de dertig, groot, struisch en met vriendelijk opzicht.
Hij was van sierlijken lichaamsbouw met golvende, bruine lokken en donkere, doordringende oogen die op het oogenblik dat wij hem bij zijnen lesenaar vinden eene zonderlinge uitdrukking hadden.
- Hm, mompelde hij, de boeven hadden het dus op mij ge munt, en dezen avond zou ik vermoord geworden zijn.
- Waarom?
De kerel die mij waarschuwde kende de oorzaak niet die zijne makkers tegen mij wapende. Hij wist alleen dat zij geld, veel geld zouden krijgen in lien ik dezen avond om hals gebracht werd.
Ik weet niet waarom, maar telkens komt bij mij sterker 't gedacht op dat deze moord in verband staat met de gevangenen die mij, morgen ten laatste, zullen aangevoerd worden.
Zonderlinge geschiedenis!.........
De Graaf van Oudburg, die geene juridictie heeft over Brussel doet Koenraad Fartner en Heinke Haas aanhouden buiten ons rechtgebied, en doet ze naar Brussel voeren waar zij, na een verhoor, in den Zwarten Toren moeten opgesloten worden!........
Koenraad Fartner............ zou dat mogelijk zijn?
Wie weet!
Hij had zijn plan, ik het mijne.
Beiden gingen wij langs onzen kant met het intzicht de waarheid te ontdekken.
Wie weet of hij de stoutheid niet gehad heeft zich in het hol van den beer zelfs te wagen!
Ja, het was steeds een onverschrokken, roekelooze kerel, die zijn wil doordreef trots alle gevaren.
Doch, zou het hem gelukt zijn even als ik ongekend te blijven?
Wie immers vermoedt in mij den vroegeren schildknaap van ....... Ernest van Colmar!
- Wie?
En toch, ging de jonge officier voort na eene wijl strak voor zich uit te hebben gestaard, die moord welke tegen mij beraamd is............