- Wel, ge zijt verraden, dat is, mijn inziens, toch nog al duidelijk.
- Door wien?
- Door een uwer makkers natuurlijk.
- En die is?
- Ja, hoe hij heet, dat weet ik eigenlijk niet.
- Een rosse, riep De Platte die eene ingeving kreeg.
- Inderdaad. De vent heeft rood haar.
- Rosse Dirk is zijn naam, zei De Platte langzaam; 't zal hem zuur opkomen.
- Hoe weet gij dat hij ons verraden, heeft? vroeg Schele Jan.
- Ik zal u dat vertellen, zei de vreemde.
Heinke was nu - in schijn - in diepen slaap gedompeld.
- Wij luisteren, zei Schele Jan.
- Het schijnt dan dat gij gisteren namiddag de zaak in bijwezen van dien Rossen Dirk besproken hebt.
Welnu, toen gij uit elkander gingt, volgde een geheim politiedienaar, zelf een gewezen spitsboef, die u in de herberg had bespied, Rossen Dirk omdat deze er het domste van u allen uitzag.
Toen hij hem een eind lang op de hielen gezeten had, ver genoeg van u verwijderd, hield hij hem aan en dreigde hem met het hoofdkwartier en de rest.
De bange lummel liet zich zoo zeer benauwd maken dat hij alles bekend heeft, alles! alles!
- Ja, maar, riep De Platte, het slimste van de zaak wist toch de Rosse niet!
- Daar bedriegt gij u aan.
- Hij wist niet dat wij den justitieofficier moesten het licht uitblazen.
- Hij wist het, zei de vreemde.
- Maar, tierde De Platte, dan is nog een tweede verrader in 't spel! In tegenwoordigheid van Rosse Dirk is geen spraak geweest van.....
- Nu, nu zoo dikwijls hoeft gij dat niet te herhalen, onderbrak hem de vreemde. Uw kameraad wist wat gij zelf weet, hij heeft u verklapt en daarmee uit!
- 't Zal hem rouwen, knarste De Platte, de vuisten ballend.
- Geeft gij de zaak op? vroeg de vreemde spottend.