vier zijden uit en lag daar kalm en rustig in den nacht.
Het was niet naar den kant der groote ingangpoort dat de twee vluchtelingen hunne schreden richtten.
Zij liepen, integendeel, rond den linkervleugel om en kwamen te midden eene massa van rotsblokken terecht.
Dadelijk bespeurde men dat hier de puinen lagen van een oud kasteel of slot, dat, over verscheidene honderden jaren, tot verblijf aan een dier machtige en gevreesde heeren der middeleeuwen scheen te hebben toebehoord.
Thans was dat alles eenzaam en verlaten, en nooit, of ten minste zeer zelden, stelde iemand van het Witte Huis den voet in de ruïnen, die ook bij het uitgestrekte goed behoorden.
De vluchtenden verdwenen weldra tusschen de rotsblokken, waarover de bramen hunne wilde ranken heenslingerden.
Groote varens groeiden insgelijks in de ruïnen die onder het vale licht der maan een geheimzinnigen indruk maakten.
Hier en daar stonden nog enkele deurportalen recht, waardoor men in groote, ruime zalen toegang kreeg, waarvan echter alleen enkele muurbrokken waren staande gebleven.
Eiken en beuken schoten midden in die verlatene zalen hunne kruinen ten hemel, op de plaats zelve waar voorheen de edele ridders aan de feesttafels zaten:
Enkele trappen, wier houten of steenen treden aan de guurheden des tijds hadden weerstaan, waren insgelijks recht gebleven. Een logge vierkante toren, waarin de vernielede elementen groote bressen gemaakt hadden, en die als bij mirakel recht bleef, stond in een der hoeken van de heuvelvlakte, die de gansche streek beheerschte.
Kortom, gansch het binnenste dezer onfzagelijke puinen was zoo woest, en vervallen bouwstoffen lagen zoodanig door elkander dat zij een waren doolhof vormden waarin het, zelf bij dag, moeilijk, ja, om zoo te zeggen, onmogelijk was zijn weg te vinden.
In 't midden dier woestenij bleef Heinke staan.
- Thans kunnen wij een oogenblikje adem scheppen, zei hij.
- Zouden wij niet beter doen eerst de veilige schuilplaats op te zoeken die gij zegdet hier te kennen?
- Die veilige schuilplaats, zei Heinke glimlachend, is het groote veld dat zich aan de andere zijde der bouwvallen uitstrekt.
- Hoe, vroeg Koenraad, die aan zijne arme vermoeid boenen dacht, blijven wij dan niet hier?