Heinke stond geen vijf stappen achter hem, verscholen achter een reusachtigen beukenstam.
Dirix hield het hoofd strak gewend in de richting van 't oude kloostergebouw. Hij verroerde niet. Men zou gezegd hebben dat hij, op de plaats waar hij stond, als versteend was.
- Hij slaapt waarachtig, de oude vrek, mompelde Heinke.
Cornelis Dirix echter was integendeel zeer goed wakker, en heel zijne aandacht was in beslag genomen door een venster in den linkervleugel van het gebouw.
Hadde Heinke zulks kunnen vermoeden, dan zou hij ook met nieuwsgierige aandacht den blik op het geheimzinnige venster hebben gevestigd.
Reeds tweemaal had Cornelis' scherp geoefend oog daar eene witte gedaante zien vòòr verschijnen.
Er was geen licht in de kamer waarin bedoeld venster was aangebracht, doch, in den ouden, grijzen muur en tegen de kleine donkere vensterruitjes, kon men het witte gewaad der verschijning telkens klaar en duidelijk zien afgeteekend.
Doch, Heinke zag het niet.
Ongeveer een kwartier stond Cornelis in dezelfde onbeweeglijke houding.
Op hetzelfde oogenblik ging een scherp geschuifel op, en terzelfdertijd riep de - koekoek zijn eentonig lied.
- Koekoek, klonk het zonderling zacht en weeklagend door 't woud.
Nu scheen er eensklaps weer leven in den ouden Dirix te komen.
Hij rekte den hals en luisterde met gespannen aandacht.
Nog eens herhaalde zich het geroep van den koekoek.
- Dat is een rare vogel die daar zingt, mompelde Heinke.
Mei is lang voorbij en nooit heb ik gehoord dat de koekoek in den nazomer zingt?
- Dirix echter was eensklaps spoorloos verdwenen.
- Goed. Is er dat nu ook een die tooveren kan? vroeg zich Heinke af, half schertsend, half angstig.
Toch waagde hij het van achter den boomstaan te voorschijn te komen.
Hij ging naar de plaats waar zoo even nog boer Dirix gestaan had. Zijn geoefend oog van boerjager drong door de duisternis, en nu bespeurde Heinke, in de schaduw van den hoogen muur die het oude kloosterhof van den smallen, diepen straatweg