Ik kom bij de poort van 't Paviljoen, vind de brug, het vensterken met de tralier, alles zooals Heintje Wimpelo het mij uitgelegd had.
't Viel ook alles precies uit zooals ik van te voren overlegd en gehoopt had.
Heintje opende mij de poort en liet mij binnen.
Maar nu was het de zaak den gevangenbewaker over te halen mij in het gevang te brengen.
Weet ge wel Walkiers waaraan Heintje Wimpelo zich blootstelde met mij bij Everard te brengen?
Zelfs gepijnigd en gevonnisd te worden, riep Roze Kate met geestdrift.
- En toch heeft hij het gedaan? vroeg Walkiers.
- Ja, zei Roze.
- Een wakkere ziel, een brave kerel, zei Walkiers.
Het gelaat tegen het raam daarboven grijnsde spottend.
- Hij bracht mij, door afschuwelijke gangen, in het nog afschuwelijker hok waarin Everard zit opgesloten. O Walkiers! wist gij in welken ellendigen toestand ik hem heb wêergezien!
- Hebben ze hem gefolterd? hijgde Walkiers.
- Afschuwelijk, afschuwelijk!
- De lafaards!
- Everard nochtans heeft den moed niet verloren. Hij deed zijn best om zijne verschrikkelijke smarten voor mij verborgen te houden, doch ik zag het aan de uitdrukking zijner half gebrokene oogen hoe vreeselijk zijn lijden is.
- Wat ellendelingen! riep Walkiers andermaal, de vuisten ballend.
- En weten, dat hij onschuldig is.
- Ja, ja, ja! hij is onschuldig! riep Walkiers meer en meer opgewonden; 't is onmenschelijk een onschuldige gevangen te houden en te folteren!
- Everard zegt de moordenaars te kennen, hernam Roze Kate.
- En ik ken die ook, schreeuwde Walkiers zoo luide, dat het hoofd daarboven tegen het zoldervenster zich plotseling terugtrok.
- Gij, Walkiers? wie zijn het dan?
- Wie ze zijn? sprak Walkiers zijne stem smorend, wie anders dan............
Hij boog zich naar Roze Kate, en fluisterde haar de namen