spellende man; hij was vergezeld van twee beulsknechten, die, op een teeken van zijn hand, naar het bed traden.
- Sta op, sprak een der beide mannen, wier gelaat onder groote kappen verborgen was zoodat men zag dat het beulsknechten waren.
- O God, kermde de arme Geertrui.
- Naar de pijnbank, grinnikte de kerel in de monnikspij.
- Erbarmen, erbarmen, smeekte de ongelukkige vrouw, de handen biddend uitstrekkend.
- Gij zelf dwingt het gerecht tot het nemen dezer uiterste maatregels, sprak Joris, want die was het werkelijk, en gij alleen hebt uw lot in handen.
- Mijn kind, mijn arm kind! snikte de vrouw.
- Red het, en doe bekentenissen.
- Maar welke bekentenissen? Ik weet niets, ik ben onschuldig, onschuldig..........
- Voorwaarts! bevool Joris, die koppigheid zullen wij wel weten te overwinnen!
- Een smartelijk gegil klonk in de sombere cel.
De beulsknechten hadden Geertrui aangegrepen en haar met geweld van het afzichtelijk bed gerukt.
De vier personen verlieten het onderaardsche hok en trokken door den gang.
Na een tocht, die ruim een uur duurde, bereikten zij eene ruime, van verdiep zeer hooge kamer, waarin wij den lezer insgelijks reeds hebben binnengevoerd.
't Was de kamer, waarin zich in een achtergrond het standbeeld der Bronzen Vrouw bevond.
Geen klacht, geen zucht kwam nog over de lippen der ongelukkige.
Toen men in de kamer gekomen was, verwijderden zich de beulsknechten een oogenblik, en kwamen dan met eene soort van zware eikenhouten bank terug.
Deze bank was gootvormig rond, zoodat een menschelijk lichaam er juist in paste. De bodem echter was een hardhoekige houten riggel, waar rond het lichaam gekronkeld werd zoodra een tandrad werd in beweging gesteld dat aan het eene uiteinde bevestigd was, zoodat het hoofd van het slachtoffer dat in dit helsche tuig gelegd werd, lager kwam te hangen dan het lichaam.