slaapstede van Fransen, en schudde dezen zoo geweldig heen en weer dat het snorken een poosje onderbroken werd.
- Fransen, Fransen, riep Heinke hem in 't oor, daar wordt geklopt!
- ....... klopt, brobbelde Fransen, en het gesnork hernam.
Fransen riep nu Heinke veel harder en met angst trillende stem.
Maar Fransen hoorde niet.
Radeloos trok en sleurde Heinke hem bij de armen, toen zijn oog eensklaps op eene groote kruik viel die in eenen hoek stond.
Heinke greep de kruik, schudde ze eens om te hooren of er wat in was, en goot toen de inhoud over 't gelaat van den slaper.
Het frissche water bekoelde dermate het voorhoofd van Fransen, dat deze schielijk ontwaakte en verschrikt overeind sprong.
- Wat is dat? wordt gij gek! riep hij Heinke nu, die als een haas de deur uitliep.
- Zult ge eindelijk opendoen? klonk nu eene ruwe stem.
- Wie is daar? vroeg Fransen, bevend naar het vensterken tredend?
- Van wege den graaf van Oudburg! klonk het terug.
- Dat kan iedereen zeggen, grommelde Fransen, die langzamerhand nu geheel wakker werd, en zich met de mauw van zijn jas het gelaat afvaagde.
- Hoogtijd! sprak de buitenstaande.
- Als ge het wachtwoord kent, dan is het wat anders, zei Fransen, wat moet ge hebben?
- Open de poort, en spoedig.
- Fransen ging naar den hoek waar de lantaarn stond, nam die op, greep ook den sleutelbos die er naast lag en ging al grommelend de wachtkamer uit.
- Heintje Wimpelo, dat zult ge mij betalen, mompelde hij. Waar is hij nu weer heen? kan hij niet verdragen dat een mensch zijne rust neemt? waarom deed hij zelf niet open?
Zoo in zich zelven pruttelend, was Fransen bij de ingangpoort gekomen.
Hij zocht in zijnen sleutelbos den grootsten sleutel, draaide