dat de Meerlo's tegen de Dirixen hebben gekampt om 't schoonste goed. Met hard werken zijn de twee familieën allebei vooruitgekomen, maar tot nu toe was het erf der Dirixen toch het schoonste. Thans echter zou er wel eene keering in dien toestand kunnen komen.
Matheus heeft zich zelf op het kerkhof gebracht. Hij zei het nog vóór zijn dood, als ik hier niet meer zijn zal dan is de kop weg. De ‘tweeling’ zal hier alles ten onder brengen en hij vroeg mij dat ik de voogdij over die twee wilde kapoenen zou aannemen. Hij wist niet hoe dit troef gespeeld was in mijne kaarten, want ik had mijn plan.
- Een aardig plan, mompelde Bert.
- Een gek plan, voegde Rik daarbij, die juist van de kelderkamer kwam.
- Ik trouw met zijne weduwe, ging Jan voort, zonder op de bemerkingen der twee broeders te antwoorden. Als voogd heb ik het gezag over de goederen, als echtgenoot over de vrouw en als vader over de kinderen.
Ik wil Cornelia, ja; doch, ik wil ook Dirix' smidse hebben en de rest! Ja, de rest vooral. 'k Was er altijd nijdig van, dat beken ik, en nooit zou ik hebben durven hopen dat er eens een dag komen zou die mij in staat zou stellen in 't bezit daarvan te geraken. Ik was woedend dat de Meerlo's voor die van de smidshoeve moesten onderdoen en ik verkropte mijne afgunst.
Nu sta ik op het punt mijne stoutste wenschen verwezentlijkt te zien, heer en meester te worden op de smidshoeve. De Meerlo's zullen de bazen zijn!
- Ge spreekt voor uw eigen, maar niet voor ons, zei Bert.
- Neen Bert, ik spreek ook voor u, ook voor Rik.
Ik zal u mijn deel in de smis verkoopen en gij met u getwee blijft hier de meesters, is dat niet schoon?
- Zult gij dat doen Jan? riep Bert eensklaps van toon veranderd?
- Ja, dat zal ik. Daags voor mijn huwelijk gaan wij bij den notaris en terzelfdertijd als die mijn huwelijkskontrakt opstelt zal hij ook de verkoopakt mijns deels in vaders smidse maken.
- Gij zijt een brave vent, zei Rik.
- Ik wist wel dat gij ten langen laatste mij toch wel zoudt moeten goedkeuren.
Altijd een slimme kerel geweest die Jan, zegt Bert, en ik begin te gelooven dat uw plan nog zoo slecht niet is.