Gij komt zeker om de verloving bij te wonen. Gij weet dat Jan Meerlo dezen avond komt om het huwelijk te bespreken.
- Zoo, ze hertrouwt dus toch, grinnikt boer Dirix, als verneemt hij thans voor de eerste maal wat hij sedert maanden wist, en gij, gij hebt dat zoo ver laten komen! Ge zijt niet meer waard dan ge krijgt.
Simon, noch Jacob antwoorden; zij kijken echter elkander loerend aan als hadden zij hun geheim plan.
- Ik kwam hier, gaat Cornelis voort, om u de tien schapen te betalen die ik gekocht heb. Hier is 't geld. En nu zeg ik u dat gij verder nieuws van mij hooren zult. Ha, ze gaat trouwen de feeks, ze moet een man hebben! 't Is iets propers! Matheus is pas tien maanden dood en ik zou wel eens willen weten hoever zijn lijk al gevorderd is. - Hij krijgt dus een opvolger en die neemt niet alleen zijne vrouw maar ook zijn goed, zijne smidse, zijne landerijen, zijn vee en zijne kinderen! Waarachtig, waarachtig, 't zal hier gaan mooi worden en gij hebt dat kunnen laten gebeuren, gij?
De twee broêrs laten oom Cornelis uitwoeden. Geen van beiden verroert.
- Hoort gij het niet, zoo gaat de oude boer voort, hoort gij 't niet dat het erfgoed der Dirixen gaat verbrokkeld worden! Zie zoo: hij neemt in den hoek der schouw een lange harde grashalm waarmede de pijpestelen gereinigd worden, en gaat dan terug bij de tafel zitten.
- Let nu op, zegt hij, hoe het met uw goed gaan zal. Hier is het erf. Het wordt verbeeld door den heelen stroohalm. Dat is thans uw gezamentlijk goed, het hoort u toe, u alleen.
- Natuurlijk, bromt Simon.
- Ja, maar dat zal spoedig anders worden, mijn jongen, grijnst Dirix. Let maar eens op. Uwe moeder trouwt, zij gaat eene nieuwe gemeenschap van goederen aan.....
- Halt, 't is nog niet geschied, schreeuwt Jacob met de vuist op tafel slaande, wij......
Simon echter heeft hem zoo geducht met den elleboog aangestooten dat hij dadelijk inziet hoe hij op het punt is eene onvoorzichtigheid te begaan. Hij blijft dus midden in den begonnen zin steken.
- Ja, altijd 't zelfde liedeken, grinnikt Cornelis Dirix, maar 't is thans te laat, mijn jongen. Op de begrafenis zwoert gij