begaf, struikelde een der boeren met den voet tegen een log voorwerp.
God! riep hij zich bukkend, hier ligt iemand vermoord.
- Vermoord! riepen de boeren vol ontsteltenis!
- Ja vermoord, zei Matheus die zich over den bewusteloos liggenden Walkiers heenboog, hier ligt een plas bloed.
- Wie is de vermoorde? voeg Janssens, de boer der hoeve waar het ‘jonge, sterke’ paard bezweken was hetgeen de misdaad ten gevolge had die wij komen te beschrijven.
- Het is Walkiers? riep plotselings Heinke Bult, die onder de aanwezigen was en zich over het lichaam gebukt had.
- Walkiers! Walkiers! zegt ge schreeuwde boer Matheus, dat is niet mogelijk.
- En toch is het zooals ik zeg baas, hernam Heinke Bult.
- Is hij dood? vroeg Matheus met zonderlinge ontroering in de stem.
- Ik geloof het niet, antwoordde Heinke, terwijl hij zijne hand op het hart van den verslagene drukte, hij ademt nog alhoewel ook maar zachtjes.
- Men loope om den dokter! zei boer Dirix, spoedig, spoedig!
- En om den pastoor, zei boer Guedens.
- Ik meen ook, voegde Vanswevelt uit den Eksteren Hoek daarbij, dat men goed doen zou de gendarmen te verwittigen.
- De gendarmen? vroeg Rikske Luts, wat zouden die hier komen doen?
- Een moord is hier gebeurd, sprak boer Vanswevelt, en aan het gerecht hoort het de moordenarrs op te sporen.
Drie der omstaanders hadden zich onmiddellijk bereid verklaard de opgelegde boodschappen uit te voeren.
Intusschen werd de gewonde opgelicht, doch geene enkele beweging des gelaats verried of hij nog in leven was.
- Walkiers! zoo riep hem Matheus in 't oor, Walkiers, herkent ge mij niet? Ik ben de meester.
Walkiers verroerde niet.
Een kwartier verliep.
Eensklaps hoorde men in 't stille van den nacht den zilveren klank eener bel.
De Eerwaarde heer pastoor van Auderghem stapt haastig over de baan die van het dorp uit langs het bosch loopt.
Een koorknaap gaat hem voorop en enkele boeren vergezellen hem.