- Gij vergeet den ring, sprak van Colmar.
- Inderdaad!
Zich daarna tot den magistraat wendend, sprak de officier:
- Ik geloof dat onze zending hier afgeloopen is. De heer ridder verlangt dat het onderzoek gestaakt worde, hij vraagt dit en staaft zijnen eisch met het voorbrengen van den ring.
- In dit geval kunnen wij inderdaad alle verder onderzoek opgeven, antwoordde de magistraat, laat ons derhalve gaan.
Het geschiedde zooals hij zei.
Een oogenblik later bleef de ridder van Colmar met de beide jonge meisjes en met Angela Wildon alleen.
- Welk is thans uw inzicht? vroeg hij aan Linda en Beatrix?
- Onze reis voortzetten en dit, zoo uwe Hoogheid het toelaat, onder hare bescherming. Weldra zullen wij nieuwe bevelen ontvangen.
- 't Is wel, antwoordde van Colmar, binnen een oogenblik vertrekken wij.
Dadelijk werden daarop met den waard de voorwaarden besproken waaronder hij zich met de begrafenis van Ermach gelasten zou en de kleine troep zette zijn tocht voort.
Er werd weinig gesproken.
Ernest van Colmar vooral was eenzaam en afgetrokken.
Blijkbaar verontrustten hem de dramatische gebeurtenissen die hem sedert zijn verblijf in België schenen te vervolgen.
Tegen den avond bereikte men eene andere afspanning waarin het gezelschap zijn intrek nam.
Het was niet zonder een gevoel van heimelijken angst dat Ernest van Colmar zijne kamer betrok.
Inderdaad het scheen hem als moeste dien nacht weer iets zonderlings voorvallen.
Ging hij Etna terug zien?
Wat was van haar geworden?
Waarom doodde zij den jongen schildknaap?
Vanwaar kwam het zonderlinge, sterke gevoel van genegenheid dat hem beurtelings aantrok en afstiet als hij aan het blonde meisje dacht en waarom dacht hij nu maar immer voort aan de zuster van Satanaïs?
Satanaïs! Niet zoodra vloog die naam door zijne gedachten, of Ernest van Colmar werd met eene siddering bevangen.
Zou hij Satanaïs nooit meer weerzien?
Gansch den dag door had hij gehoopt dat zij hem ergens op de