Roze Kate
(1893)–Nestor de Tière– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
Ik bid u mij te verontschuldigen, zoo sprak hij tot Angela en tot van Colmar, wier verhoor hij bezig was af te nemen, ik moet u voor enkele oogenblikken verlaten. Daarna verliet hij de gelagkamer voorafgegaan door den waard. - Een gevaar hangt mij boven het hoofd, sprak Angela zoodra hij weg was. Ik heb een voorgevoel dat de mannen van Zitzka mijn spoor ontdekt hebben. - Welk ook dit gevaar weze, antwoordde Ernest van Colmar, heb vertrouwen in mijne dankbaarheid en in mijne vriendschap. Een oogenblik later werd de deur andermaal geopend en de magistraat, gevolgd door een aanvoerder van Zitzka, trad binnen. Vooraleer de deur weer gesloten werd, bemerkten Angela en van Colmar eene troep sterk gewapende mannen die in het portaal stonden. - Houdt dezen man hier aan, riep de aanvoerder, Angela aanwijzend. Angela sloeg de hand aan haren degen en van Colmar trok zijn zwaard. - Vermijd geweld, sprak de magistraat op een toon die tevens klonk als een bevel en als een gebed. Om der wille van uwen hoogen rang, zou ik deze aanhouding hebben willen doen zonder gerucht of schandaal te verwekken; doch, zoo gij, niettegenstaande wilt geweld gebruiken, vergeet niet dat wij mansterk zijn. - Gij hebt gelijk, antwoordde Angela, ik wil niet dat er, om mijnentwille, een enkelen druppel bloed vergoten worde, ik geef mij over. - Een oogenblik! riep van Colmar op hevigen toon. Dat men ons ten minste de reden dezer aanhouding geve. - Luister dan, sprak de magistraat een papier uit den zak halend. Drie gevangenen, door Zitzka in het Paviljoen van Terveuren weêrhouden, zijn ontsnapt. Degene, die hen daarin behulpzaam was, had zich vooraf meester gemaakt van eene wapenrusting die hij in eene der zalen van het paviljoen gevonden heeft. Onmiddellijk werden naar alle streken manschappen uitgezonden met last de gevangenen op te sporen. Eén dier manschappen is in het gasthof aangekomen. Nu gij mijne uitleggingen gehoord hebt, besloot de magistraat, hoop ik dat gij geen tegenstand meer bieden zult en ons althans niet in de onaangename verplichting | |
[pagina 280]
| |
stellen zult dwang te gebruiken. - Gij zult dezen jongeling niet aanraken dan nadat gij u over mijn lichaam heen een weg tot hem zultgebaand hebben, riep van Colmar voor Angela Wildon tredend. - Laat in dit geval de soldaten binnen komen, zei de magistraat zich naar de deur richtend. - Een oogenblik, riep de officier! Terzelver tijd nam hij den magistraat bij de mouw van zijn jas en trok hem van de deur weg waarvan hij reeds de klink in de hand hield. - Zie, fluisterde hij. - Ha! riep de magistraat die nu eensklaps den ring bemerkte die van Colmar aan den vinger droeg. - Heer ridder, sprak hij nu terug naar 't midden der kamer tredend, verzet gij u tegen de aanhouding van den jongen vreemdeling die zich jegens Zitzka aan zulk groot verraad plichtig maakte? - Gewis en ik zal niet dulden dat men iets uitrichte waartegen ik mij desnoods met 't geweld der wapenen zou verzet hebben. - In dit geval, antwoordde de magistraat het hoofd buigend, blijft mij alleen over eerbiedig te gehoorzamen en aanzie ik mij als ontslagen van alle verantwoordelijkheid. Luitenant. zoo wendde hij zich tot den officier, geef uwe mannen bevel zich terug te trekken. Ik ga, sprak de officier, en stapte heen. Bijna onmiddellijk kwam hij terug. - Ik verneem van de manschappen, zei hij, dat Satanaïs hier geweest is en hare zuster bezocht heeft. Wij kunnen derhalve de gevangenene medevoeren. - Gij hebt gelijk, laat ons gaan, antwoordde de burgemeester. - Satanaïs! riep Ernest van Colmar op den toon der hoogste verbazing. Is die waarlijk hier geweest? - Gelijk ik u zeg, antwoordde de aanvoerder, zij was over enkele minuten in de afspanning. - Ik moet Etna zien, ik moet haar spreken, zei van Colmar. Wil mij derhalve de toelating geven, zoo wendde hij zich tot den burgemeester, een klein onderhoud met haar te hebben. - Ik begeef mij bij haar, om te vragen of zij erin toestemt u te ontvangen. | |
[pagina 281]
| |
Zij zou zich als edelman verkleeden blz. 230
| |
[pagina 282]
| |
De magistraat verliet de kamer. Ernest van Colmar verviel in eene zwaarmoedige stemming. Eensklaps werd de deur met geweld geopend. Op den drempel verscheen de oude magistraat; hij hield met de eene hand Beatrix, met de andere Linda's pols omkneld en hij trok de twee meisjes met geweld in de kamer. Op het gelaat van beide jonge meisjes las men eene uitdrukking van zegepralende vreugde en 't bleek wel duidelijk dat geen harer zich in 't minst bekommerde over het gevaar dat haar dreigde. - Wat is er? Wat gebeurt er! riep de aanvoerder. - Wat er gebeurt.... hijgde de grijsaard, is verschrikkelijk onze gevangene.... Etna.... is ontsnapt! |
|