- Vermetele! riep Etna, hoe durft gij zoo spreken tegen mij?
Heb ik dan de geringste verplichting jegens u?
- Verplichting? neen, doch zoo gij niet in staat zijt mij uwe liefde te schenken, omdat dit gevoel zich niet laat dwingen noch gebieden, is het mij even onmogelijk dit gevoel in mijn hart te versmachten.
- Ermach, hernam Etna, ik smeek er u om, vergeet mij, verlaat mij en maak mij niet ongelukkiger dan het noodlot mij reeds gemaakt heeft. Vergeef mij de opbruisende woorden die ik tot u sprak.
- U vergeven! riep Ermach. Medelijden hebben met uw noodlot! Hebt gij dan medelijden gehad wanneer ik voor uwe voeten geknield lag; wanneer ik, waanzinnig van liefde, om een enkel aanmoedigend woord gesmeekt heb! Zeg, Etna, herinnert gij u dien stond?
Ik zal dien nooit vergeten en nooit zal ik mij voldoende kunnen wreken over den smaad mijne liefde aangedaan. Zeg herrinner u toch hoe gij mij hebt verstooten, veracht en....
- En toch zult ge mij vergiffenis schenken.
Ja, gij zult mij vergiffenis schenken! riep Etna op den toon der diepste vertwijfeling.
- Nooit, antwoordde Ermach.
Etna richtte zich nu eensklaps uitdagend voor hem op.
- Verlaat deze kamer, sprak ze gebiedend en wacht u mij ooit nog met uwe liefde te vervolgen, of ik ook zal mij wreken!
- Gij wilt dus den oorlog, antwoordde Ermach op dreigenden toon, vrij goed, ik verwittig u echter dat de kansen ongelijk zijn en gij spoedig vernietigd, verpletterd voor mijne voeten kruipen zult.
- Maar in 's Hemels naam, Ermach, wat wilt ge toch doen?
- U doen lijden zooals ik op dit oogenblik lijd.
- En hoe zult ge dat bewerken?
- Gij bemint een ander....
- Gij bedriegt u, rier Etna verschrikt.
- En die ander heet ridder Ernest van Colmar, ging Ermach voort zonder op de onderbreking van het meisje acht te slaan.
Etna antwoordde niet meer.
Zij stond daar met op de schouders gezonken hoofd, met kloppend harte doch zonder wil, zonder denkkracht.
Die woorden van Ermach, die bekentenis, welke de knaap