| |
| |
| |
Een en veertigste hoofdstuk
Het Paviljoen te Tervueren.
Toen Etna terug in het legerkamp der Bohemers kwam, werd haar door een der hoofdlieden bericht dat Zitzka bevel gegeven had de kampplaats op te breken en verder te trekken. Tijdelijk, zoo ging de hoofdman voort, zult gij uw intrek nemen in het paviljoen te Tervueren waar de hoofdman zich thans bevindt.
Ik ben gereed onmiddellijk te vertrekken, antwoordde Etna, doch wat zal er geschieden met deze jonge vrouw? Zij kan onmogelijk alleen gelaten worden.
Zij beduidde Angela.
- O, sprak deze, die met innige voldoening vernam dat men haar wellicht naar het paviljoen zou meê voeren waar de edelen zaten opgesloten, die zij last had de vrijheid te bezorgen, wees om mij niet bekommerd ik zal, zoo gij het goedvindt: u vergezellen waarheen gij het verkiest.
Een dag rust zal mij daarenboven volkomen herstellen.
Angela werd nu op eene met zeildoek overspannen draagberrie gelegd, en door twee sterke Bohemers gedragen, terwijl Etna en hare twee dienstmeisjes, Linda en Beatrix, te paard naar het paviljoen van Tervueren reden.
Nauwelijks was Angela in het vertrek gebracht dat haar als tijdelijk verblijf was bestemd of eene hevige koorts overviel haar.
| |
| |
Het jonge meisje was verplicht zich te bed te leggen.
Etna en de twee dienstmeisjes verzorgden haar met zusterlijke toewijding, en weldra volgde een verkwikkende slaap.
's Anderdaags was Angela volkomen hersteld en uitgerust.
Zij stond op, kleedde zich aan en met kloppend hart bedacht zij dat ze met de gevangenen onder één dak geslapen had.
Hoe zou zij het aanleggen om de haar opgedragene taak tot goed einde te brengen?
Angela wist het zelve niet.
Ten einde den lezer een zoo nauwkeurig begrip mogelijk te geven van de gebeurtenissen, die volgen zullen, is het noodzakelijk hem eene kleine beschrijving te doen van het paviljoen van Tervueren.
Dit laatste is een oude burcht, soort van middeleeuwsche vesting, rondom met breede, dubbele grachten omgeven.
Ten tijde, waarop ons verhaal plaats heeft, had men slechts langs eene enkele zijde toegang, namelijk over eene stevige ophaalbrug, die, vlak voor de groote poort, over de buitenste watergracht lag.
Was men die brug over, dan stapte men over eene tweede steenen brug die tot de eigenlijke poort voerde.
Deze poort, waarboven bestendig een schildwacht op den platten kant der muur heen en weer wandelde, werd na zonenondergang gesloten, terzelvertijd als de eerste brug werd opgehaald.
Kwam er bezoek, dan werd eerst den schildwacht aangeroepen en deze gaf vervolgens den poortwachter bevel de brug neer te laten en de poort te openen.
Zoodra men onder de overwelfde poort door was, stond men op een uitgestrekt binnenplein, links en rechts door gebouwen afgesloten.
Links den ingang, in den westelijken hoek, stond een hooge eeuwen oude vierkante toren, het eigenlijke zoo genaamde paviljoen.
Die toren was van oudsher als gevangenis ingericht, en in zijne geheimzinnige keldergangen werd voorheen wellicht menig bloedig drama afgespeeld.
De gebouwen, die ringvormig en gelijkloopend met de buitengrachten, waren in grijzen franschen steen, zoodat het geheel den indruk eener groote gevangenis had.
Links den ingang bevonden zich de stallen, de koetshuizen en de slaap- | |
| |
kamers der dienstboden. Rechtover den ingang, aan de overzijde van het plein, stond het hoofdgebouw of de eigenlijke heerenwoning.
Eene der talrijke kamers dezer woning was Angela als tijdelijk verblijf aangewezen.
Beneden was een groote wapenzaal waarin, benevens de familie-portretten van verscheidene adellijke geslachten, eene volledige verzameling van allerlei krijgsuitrustingen en wapens voorhanden was.
Achter die wapenzaal was de groote ontvangstzaal en bij de deur, naast de hooger vermelde wapenkamer, was een soort van kleine wachtzaal.
Rechts den hoofdingang van het slot waren de zalen voor de krijgsoefeningen der bezetting, die het slot voorheen had, en de woning van den poortwachter.
Buiten de grachten was een prachtig park aangelegd met groote vijvers, eeuwenoude eiken en andere boomen. Sedert jaren echter groeide alles wild dooreen.
Zitzka was van het paviljoen afwezig toen Etna er met Angela aankwam.
Hij wist niets van al het voorgevallene en wellicht zou hij ook nimmer vernemen dat Angela in het paviljoen geweest was, wijl Etna insgelijks binnen een paar dagen vertrekken zou en zij haar gedacht had wegens hetgeen zij verder doen wilde.
Wij vinden dus Angela gekleed en wel te moede, gereed om heen te gaan, doch onbeslist wegens hetgeen zij zou verrichten.
Van Beatrix vernam zij dat Etna reeds was uitgegaan en eene wandeling in het park deed.
Daar zij niet wilde heengaan zonder hare weldoenster te bedanken besloot Angela haar in het park op te zoeken.
Zij verliet dus hare kamer, steeg den grooten breeden trap af en was weldra in het groote binnenhof.
Van hier uit kwam ze in het park over eene oude rustieke brug, die, tusschen den linkervleugel van het slot en het eigenlijke hoofdgebouw, over de grachten lag.
Angela ging de brug over en wandelde langs de vijvers voort. Zoo kwam zij weldra aan den voet van het paviljoen waarin de gevangenen zaten. De dikke grijze muren, de lange
| |
| |
smalle venstertjes zeiden haar dadelijk dat dit het verblijf was der edelen die zij moest verlossen.
Angela stond tusschen twee vijvers welke door eene streep gronds van ongeveer twintig meter breed van elkander gescheiden waren die, zooals reeds gezegd, gelijkvormig om het kasteel heenliepen.
Die streep gronds was met allerhande struikgewas begroeid en niet moeilijk zou het wezen zich, desnoods, daarin een tijd lang schuil te houden.
Angela sloeg alles nauwkeurig gade en wandelde voort tot zij eindelijk aan de voorzijde van het paviljoen kwam.
Tegen de brug van een hoofdingang bemerkte zij een roeibootje, dat aan een paal lag vastgemaakt, en waarmede men gemakkelijk de binnenste gracht kon oversteken, zoodat men vlak tegen de muren van het paviljoen heen kon voortvaren, die met den voet in de gracht stonden.
Geen enkel van al die bijzonderheden ontsnapte aan het onderzoekend oog van Angela.
Niemand sloeg acht op haar, daar de enkele wachten die uitgesteld waren alleen te zorgen hadden dat niets verdachts over de brug en door de poort kwam.
Angela ging terug en trad nu verder het park in, dat uitgestrekt en eerl jk beplant, doch sedert jaren niet meer onderhouden werd.
Zij ging langs de met gras begroeide wegen voort, waarover zich de takken en twijgen van het houd in 't wilde heenslingerden, en begaf zich naar een soort van lustprieeltje, aart den Noordkant van het park,
Daar zou zij Etna aantreffen had men haar gezegd.
Weldra had zij werkelijk het prieel ontdekt en, nadertredend, hoorde zij stemmengeluid.
't Was klaarblijkend dat er in het prieeltje gesproken werd.
Angela klopte, doch terzelvertijd ging de deur, die op een kir stond, open, en Angela bevond zich in tegenwoordigheid van Etna en Judde-Marie.
Ten hoogste verbaasd deze laatste hier te ontmoeten, bemerkte het jonge meisje niet dat er tusschen Etna en Judde-Marie een blik van verstandhouding gewisseld werd, die beteekende dat men van beide kanten zwijgen zou.
Angela groette, en zag haren groet door Judde-Marie met hartelijkheid beantwoord, waarna deze laatste zich verwijderde.
| |
| |
- Ik kwam om afscheid te nemen, zei Anhela toen de jonge vrouw weg was. Linda zeide mij dat ik u waarschijnlijk hier zou aantreffen.
Eene vluchtige schaduw vloog over Etna's gelaat.
Zij hernam echter spoedig hare gewone zachte uitdrukking en riep:
- Wilt gij ons nu zoo ineens verlaten?
Ik was voornemens eerst binnen een paar dagen af te reizen en u voor te stellen mij alsdan te vergezellen.
Judde-Marie echter, die gij zooeven hier zaagt, bracht mij tijdingen die mijn plan veranderen en mij verplichten onmiddellijk te vertrekken en een anderen weg te volgen, dan ik eerst dacht.
Ik kan u dus niet langer bij mij houden en hoop dat gij uwe zending tot een goed einde voeren zult. Een raad wil ik u geven: hoed u voor den eremijt, den valschen Joris; hoed u voor boer Dirikx, hoed u voor Oudburg!
Angela sidderde; die waarschuwing stond zou nauw in verband met alles wat het jonge meisje in de jongste tijden ervaren had, dat zij er diep door getroffen werd. Ook scheen het haar waarschijnlijk dat Judde-Marie aan Etna gesproken had over het met Angela voorgevallene.
- Ik dank u, antwoordde zij, voor de belangstelling en druk u mijne innige erkentelijkheid uit voor de welwillendheid waarmede gij mij bejegend hebt.
De beide meisjes hadden het prieël verlaten en gingen koutend naar het kasteel terug.
Angela nam afscheid, en verliet weldra het paviljoen.
Etna vergezelde haar een eind tot buiten de poort en zegde hare nieuwe vriendin een eeuwig vaarwel; want, zei ze, binnen een paar dagen ben ik op weg naar Oostenrijk om wellicht nooit terug te komen.
Angela liet haar paard zachtjes aanstappen en verviel in gedachten.
Zij werd hieruit getrokken door eene haar bekende stem.
- Angela! riep die stem.
Het meisje keek verschrikt op. Naast den weg stond Judde-Marie.
- Ik heb u hier afgewacht, zei deze.
Hebt gij iets vernomen betrekkelijk de gevangenen?
- Ik weet dat ze in den toren zitten.
- Dat vernam ik insgelijks; de boot, die onder de brug ligt heb ik aan den oever langs den buitenkant der gracht vastgelegd.
| |
| |
Gelukt het ons nu over de eerste gracht te geraken, dan zal de uitvoering van ons plan reeds zeer vergemakkelijkt zijn. Dat echter is uwe taak, want ik wil mij in de nabijheid van het paviljoen niet meer wagen. Werde ik herkend, dan zouden de inzichten der witte Dame gevaar loopen verijdeld te worden.
Gij derhalve moet alleen naar 't slot terugkeeren terwijl ik u opwachten zal. De avond zal weldra vallen; dan moet ge terugkeeren en u, onder een of ander voorwendsel, de poort doen openen, daar men u verscheidene malen in gezelschap van Etna zag, zal zulks niet moeilijk wezen.
Eens over de eerste gracht, zult gij voor de poort links naar den oever afdalen en daar den boot vinden waarmede gij naar den toren roeien kunt. Roeit gij den hoek om, dan vindt ge een venster waardoor gij in de benedenzaal van den toren dringen kunt.
Etna is thans weg of staat op het punt heen te gaan, zoodat, zelfs indien men u binnen het slot vond, gij allicht een voorwendsel vinden zult om uwe aanwezigheid uit te leggen.
Voelt gij u bereid en genoeg krachtdadig om dit alles te beproeven?
- Ik heb het de witte Dame beloofd, zei Angela, en zal alles doen wat in mijne macht is om haar verlangen te bevredigen.
- Gij zult gelukken in uwe onderneming, zei Judde-Marie, ga en dat God en de 11. Maagd u beschermen!
Het jonge meisje was van het paard gestegen, waarvoor Judde-Marie zorg zou dragen.
Angela keerde op hare stappen terug en stond, bij 't vallen van een avond, voor de valbrug van het paviljoen van Tervueren.
Zonder moeite gelukte het haar de brug te doen neerlaten, wijl de wachter haar onmiddell jk herkende. Zij ging echter niet tot onder de poort, maar zoohaast zij over de brug was, sloeg zij links af en slenterde tusschen de twee grachten voort-
Toen het gansch donker geworden was trad zij naar de brug terug.
Behoedzaam steeg zij de trappen af die naar het water leidden en kwam op de plaats waar de boot lag vastgemaakt zooal-Judde-Marie gezegd had.
| |
| |
Alles was stil en rustig in den omtrek.
Zachtjes stapte zij in de boot, maakte die los en stiet van wal.
Weldra was zij in 't midden van den vijver en, zonder gerucht te maken, sloeg zij de riemen in 't water.
Nu bereikte zij spoedig den voet der muren en stuurde de boot om den westelijken hoek van den toren heen.
Hier vond zij eenen in den muur bevestigden ring juist onder een der smalle vensters.
Zij maakte daaraan de boot vast en, daarin rechtstaande, kon zij gemakkelijk het venster bereiken.
Zij drukte tegen het raam dat openging.
Vlug en behendig kwam Angela door het venster in eene ruime zaal van het benedenvloers.
In eenen hoek stond een trap, dien Angela, in het donker rondtastend, vond en opklom.
Die trap leidde haar naar een vertrek der eerste verdieping dat, wegens de over de gevangenen uit te oefenen waakzaamheid, steeds verlicht was.
Op het oogenblik echter dat Angela er binnentrad was geen enkel waker daarin aanwezig.
Rond de wanden hingen allerhande wapenrustingen.
Tusschen deze ontwaarde er Angela eene die wellicht voor een jeugdig edelman bestemd geweest was.
Een sierlijke, lichte degen, die Angela uit de schede trok, deed plotselings eene gedachte in haar hoofd ontstaan!
Zij zou zich als edelman verkleeden, en, onmiddellijk beslist, gordde zij den degen aan, wierp hare losse, zwierige lokken over haren rug, zette daarop den rijken pluimhoed, hing zich den purperen mantel over den schouder, kortom, vermomde zich in een oogwenk tot een knap en snedig edelman.
Nu was Angela's vrees als bij tooverslag geweken!
Zij verborg hare eigene kleederen onder eene der wapenuitrustingen, en, zonder thans acht te slaan op het gerucht dat hare voetstappen op den eiken vloer te weeg brachten, deed zij lustig de sporen rinkelen der verlakte kaplaarzen die zij insgelijks insgelijks had aangetrokken.
Vast beraden ging zij naar de deur die zij in het diepste der zaal zag, stiet deze open, en stond nu in een veel kleiner vertrek dat door een smallen houten trap, met eene hooger gelegene kamer in verbinding stond.
| |
| |
In die kamer hoorde Angela iemand heen en weer loopen.
Zij klopte met de handgevest haars degens op eene der vermolmde treden van den trap.
Bijna oogenblikkelijk werd nu boven eene deur geopend en een bohemer verscheen in de opening.
- Het wachtwoord! riep hij.
- ‘Zitzka, de fakkel der hope! riep Angela zonder aarzelen.
- Wat wilt ge?
- Ik kom met eene zending van den hoofdman.
- Welke zending?
- Ik moet de gevangenen zien.
- Onmogelijk?
- Waarom?
- Omdat zulks op mijn hoofd verboden is.
- Maar 't is de hoofdman zelf die mij gezonden heeft en ik heb last u zijn wil over te brengen.
- Heel wel, hebt gij daarvan bewijzen?
Gedurende al den tijd dat dit gesprek duurde was de wachter boven aan den trap in de geopende deur gebleven terwijl Angela beneden stond.
- Kom dan naar beneden of laat mij boven komen, antwoordde deze, zoo gij wilt dat ik u mijne bewijzen toone.
- Kom naar boven, riep de wachter, want ik mag mijn post niet verlaten.
Angela liet zich dit geen tweemaal zeggen.
- Welnu, die bewijzen? vroeg de bohemer, een groote, sterke doch goedig uitziende kerel, waar zijn die?
- Hier, sprak Angela, en zij toonde den ring welken de Witte Dame haar voor de afreis gegeven had.
- Ga dezen trap op, zei de wachter zoodra hij den zegelring gezien had.
Hij toonde een steenen draaitrap die naast de wanden in spiraalvorm omhoog liep.
- Hij voert u in een gewelfden gang waarin de drie cellen uitgeven.
Zorg wel de deuren slechts een na een te ontsluiten, want, zoo de drie gevangen bijeen geraakten, zouden zij ons vrij wat spel kunnen leveren.
- Hebt gij geen licht voor mij? vroeg Angela.
- Er hangt eene ijzeren olielamp juist boven den trap. Neem die en hang ze op hare plaats terug wanneer gij vertrekt.
| |
| |
Angela draalde nu niet langer, liep den trap op en vond boven de lamp aan eenen haak bevestigd, juist zooals de waker gezegd had.
Zij nam de lamp en trad beraden binnen.
Zij stond voor een der drie gevangenen.
Deze was van zijnen stoel opgestaan en bekeek niet zonder vrees den binnentredende, want het bezoek van eenen schildknaap van Zitzka, waarvoor hij Angela hield, kondigde hem op dit uur weinig goeds aan.
De gulle openhartigheid echter, die over Angela's gelaat lag uitgespreid, stelde hem spoedig gerust.
- Wie zijt gij, schoone schildknaap? vroeg hij.
- Ik ben een vriend, antwoordde Angela, maar gelief mij te zeggen met wien ik de eer heb te spreken.
- Ik ben de markies van Schomberg, antwoordde de gevangene. Gelief mij op uwe beurt nu insgelijks te zeggen wie gij zijt.
- Mijn naam doet weinig ter zake. Ik kom om u te redden.
- Wel mogelijk, antwoordde de markies, doch, ik bid u, het mij niet kwalijk te nemen zoo bij mij de gedachte opkomt dat gij evengoed met gansch andere inzichten kunt bezield zijn.
- Ik verzeker u dat ik u verlossen wil.
- Gaarne geloof ik zulks, doch waarom dan langer uw naam verbergen?
- Welnu, mijn naam is Wildon, riep het jonge meisje; en nu luister, heer ridder, de tijd is kostbaar. Er staat slechts een enkel wachter tusschen u en de vrijheid! Het zal noodzakelijk zijn dien wachter in de onmogelijkheid te stellen ons te hinderen, maar ik eisch dat zijn leven gespaard worde. Wilt gij mij op deze voorwaarde volgen, dan ben ik bereid u onmiddellijk uit het paviljoen te voeren.
- Zeker neem ik aan, antwoordde de edelman en, mijn leven lang, zal ik u om dezen bewezen dienst dankbaar zijn.
- Welnu, ik ga thans aan uwe medegevangenen mijn inzicht kenbaar maken, want ik heb de belofte afgelegd hen allen de vrijheid te schenken.
De markies vestigde gedurende enkele oogenblikken zijn doordringend oog op het gelaat van Angela.
- Ik heb u meermaals gezien, zeide hij toen, uwe gelaatstrekken zijn mij niet onbekend; doch ik, herinner mij niet in welke omstandigheden, noch waar ik u ontmoette.
| |
| |
Eene vrouwengestalte boog zich over hem, bl. 198
| |
| |
- Ik denk niet, antwoordde het jonge meisje, dat ik reeds de eer had mij in uwe tegenwoordigheid te bevinden, maar mijne zuster Angela Wildon heeft mij meermaals gesproken over uwe goedheid jegens hare ouders.
- Angela Wildon! zei de markies. Is die uwe zuster? Ik meende dat zij eenig kind was.
- Ik ben haar broeder, bevestigde Angela die besloten had zich onder hare nieuwe gedaante te blijven voordoen. Laat ons nu, bid ik u, geene minuut meer verliezen.
Blijf hier mijne terugkomst afwachten.
Dit zeggende verliet Angela de cel en ging beurtelings de beide andere gevangenen vrij laten. Vijf minuten later waren allen in de cel van den markies van Schomberg vereenigd en er werd raad geslagen om te beslissen hoe men het aanleggen zou om den beneden wakenden bohemer onschadelijk te maken zonder hem het leven te benemen.
Angela ging eerst de trappen af terwijl de drie edellieden in de duisternis achter haar bleven.
Zoo bereikte Angela weldra de wachtzaal.
- Zijt ge reeds terug? vroeg de bohemer.
- Zooals ge ziet, antwoordde Angela.
- Uw bezoek heeft niet lang geduurd, hernam de soldaat nader tredend.
Angela antwoordde niet meer, doch snel vooruittredend liet zij den doortocht vrij aan de drie gevangenen die den schildwacht vastgrepen en hem op een oogwenk boeiden. Eene prop, die men hem in den mond gestoken had, belette hem om hulp te roepen. Zoo vlug was dit alles geschied, dat de schildwacht geen den minsten tegenstand had kunnen bieden.
Hij werd naar eene der cellen gevoerd, welke de edellieden kwamen te verlaten, en werd daar opgesloten.
De kleine groep ging toen spoedig naar beneden, stapte door de benedenzaal en, geleid door Angela, kwamen de edellieden weldra voor het venster waaronder het bootje lag vastgemaakt.
Weldra waren allen in het lichte vaartuig gezeten dat langzaam naar de overzijde gleed.
Nog was de vlucht slechts ten halve verzekerd, want nu stond men weldra tusschen de beide grachten.
Geen ander uitweg was er dan over de valbrug bij den hoofdingang.
| |
| |
Daar Angela het wachtwoord kende, werd nochtans goed gevonden geen tijd te verliezen en te beproeven uit het slot te geraken door het stoutste te wagen.
Angela riep den wachter boven de poort aan dat hij de brug zou neerlaten.
De slaperige wachter vernam het wachtwoord en herkende Angela's stem. Hij liet de brug neer en een oogenblik later waren de gevangenen in 't vrije!
- Mijne taak is volbracht, sprak Angela toen men de poorten reeds een geruimen tijd achter den rug had.
- Wilt gij ons nu reeds verlaten? vroeg de markies van Schomberg.
Het ware ondankbaarheid van onzentwege u op dit uur alleen te laten vertrekken.
Weldra zal men op het slot vernemen dat wij ontsnapt zijn, en, eer een uur verloopen is, zullen honderden mannen ons op de hielen gezonden worden. Licht gebeurde het dat gij ontdekt en aangehouden werd; ik stel u dus voor dat gij ons vergezellet.
Hier, dicht in de nabijheid van Tervueren, woont eene oude en alom geachte dame, mevrouw van Hamelen, die ons met vreugde de gastvrijheid schenken zal. Ten harent vinden wij paarden ter onzer beschikking, waarmede wij ons uit de streek verwijderen kunnen.
- Inderdaad, de haam der barones van Hamelen is algemeen geroemd, zei de graaf van Rozenberg, en 't zal mij eene eer en een genoegen zijn aan haar voorgesteld te worden.
- Naar het Witte Huis dus! riep de graaf van Oudburg, wijl dit het dichtst gelegen is!
- Mijne heeren, sprak Angela, hoe vriendelijk ook uw aanbod weze, spijt het mij er geen gebruik van te kunnen maken. Ik heb met een persoon eene andere samenkomst afgesproken. Veroorlooft mij derhalve afscheid te nemen.
De drie edelen betoonden nogmaals hunnen dank en drukten de hoop uit hunnen jongen redder spoedig weer te zien waarop afscheid genomen werd.
Angela ging naar de plaats waar Judde-Marie haar opwachtte, terwijl de edelen zich voortspoedden naar het Witte Huis, de woning der baronnes van Hamelen.
|
|