geen, verkwikkende rust die hij vond. De gebeurtenissen van den dag kwamen hem een voor een voor den geest en zwarte droomen stoorden zijnen slaap.
Hij zag de hooge reuzengestalte van zijn vreemden aan valler uit het donker opdoemen en zich over zijne slaapstede buigen. De gelaatstrekken van den geduchten kampvechter werden zacht en aanminnelijk en weldra herkende van Colmar in die trekken het zonderling schoon gelaat van Satanaïs.
En inderdaad, over zijne bedsponde heengebogen, verlicht door het flauwe schijnsel der lamp, die van Colmar op de tafel had laten staan branden, stond het zonderlinge wezen op den jongen ridder te staren met eenen blik, waarin oneindige liefde en toewijding te lezen waren.
- Satanaïs, zijt gij het? vroeg Ernset van Colmar fluisterend.
- Ja, ik ben het, antwoordde het meisje. Ik kom om u mijne innige dankbaarheid uit te drukken voor den moed dien gij tot mijne bevrijding hebt aan den dag gelegd, en die mij althans gedeeltelijke van de verderfelijke macht van den booze heeft verlost.
Doch, ik kom ook, helaas! om u een laatste, een eeuwig vaarwel te zeggen.
Morgen, voor de zon over het sluimerende bosch zal geschenen hebben, zal ik op weg zijn naar mijn verre vaderland. Zoo wil het mijn noodlot.
Ik mocht u nog eenmaal weerzien en wil daarvan gebruik maken om eenen laatsten dienst van u af te smeeken. Dezelfde geheime, doch onweerstaanbare lotsbestemming die mij naar het zonnige Oosten terrugroept, heeft tevens beslist dat mijne zuster Etna mij niet vergezellen zou. Wij moeten scheiden en wellicht zal ik haar nooit wederzien. 't Is voor haar dat ik u thans bescherming vragen kom.
- Spreek, Satanaïs, wat gij vragen zult, zal gedaan worden.
- Dank, edelmoedige ridder, ik wist dat gij mijne bede niet afwijzen zoudt.
Begeef u morgen, wanneer de zon de helft van haren loop zal hebben afgelegd, langs de zuiderlijke poort, langs de Zenne en volg de kronkelende oevers tot bij een elzenboschje dat gij op eenigen afstand vinden zult:
Daar zal Etna u opwachten en u mededeelen wat gij voor haar doen kunt.
Vaarwel thans, vaarwel voor eeuwig! Zoo wil het ons beider noodlot.