Roze Kate
(1893)–Nestor de Tière– Auteursrecht onbekendTwee en dertigste hoofdstuk
| |
[pagina 189]
| |
vernomen hadden. Zij vonden u in bezwijming en brachten u naar het paleis. Uren lang zit ik uw ontwaken te bespieden. Zeg mij nu, lieve Ildegrim, wat u zoozeer ontstellen deed? Nog geheel beheerscht door den indruk van het schrikwekkend tooneel dat hij beleefd had, vertelde Ildegrim nu alles wat hem wedervaren was. Zijne wanhoop toen hij zijne troepen verslagen en zijne hoofdstad zelve bedreigd zag; zijn vruchteloos smeeken om goddelijke tusschenkomst en eindelijk zijne aanroeping van Satan. De koningin ontstelde, doch spoedig heroverde zij hare koelbloedigheid en trachtte Ildegrim te troosten. Zij deed vervolgens een eerbiedwaardig geestelijke komen, die haar naar het bed van Ildegrim vergezelde en legde hem het schrikkelijke geheim bloot. - Wees niet langer ongerust, sprak de grijsaard; wel is waar zal het kind u niet meer toebehooren, doch evenmin zal het in de macht des duivels komen zoo gij het den Heer opdraagt. Wijd het kind den God, die zoowel aan duivelen als aan menschen beveelt, en Satan's macht zal gebroken zijn. De koning en de koningin, verheugd over deze bevestiging, beloofden plechtig, in tegenwoordigheid van den priester dat het kind in den dienst des Heeren zou opgeleid worden. Enkele dagen verliepen, en de koningin werd moeder! Doch, o ontzetting, er werd haar een tweeling geboren! Een der kinderen, beiden meisjes, zou dan toch in de macht van Satan komen, wijl men slechts voor eene de bezwering had krachteloos gemaakt. Ildegrim verkeerde in doodelijken angst en niet zonder reden. Niet zoohaast bevond hij zich alleen, of Satan verscheen. - Ellendige sterveling, riep de duivel, gij hebt mij aanroepen en mijne hulp afgesmeekt toen gij in nood waart en geene andere hulp meer verwachten kondet. Gij gaaft mij uw woord en nu tracht gij het terug te nemen! Dit is onmogelijk nochtans, want van de twee dochters die u geboren werden, hoort eene den Hemel, de andere echter aan mij toe. Zij zullen beiden tot schoone vrouwen opgroeien, doch weldra zult gij de mijne uit de andere herkennen. De eene zal schoon zijn als de engelen des hemels, de andere zal gemerkt wezen door de sombere schoonheid der afvallige serafijnen. Deze zult gij Satanaïs | |
[pagina 190]
| |
heeten! Indien gij mij gehoorzaamt, zal het kind in veiligheid opgroeien bij zijne ouders. - Ik onderwerp mij, antwoordde Ildegrim, het kind zal Satanaïs heeten. - Zij zal schoon worden boven alle anderen! riep nu de duivel opgetogen. Wanneer zij de vrouwelijke jaren zal bereikt hebben, zullen de schoonste en moedigste edellieden om hare hand dingen. Zij echter zal aan elken harer aanbidders hare sombere geschiedenis verhalen en daarbij voegen dat, om haar hart en hare hand te veroveren, er een kamp moet aangegaan worden tegen den vorst der helle, een kamp op leven en dood! De overwonnelingen zullen mij toebehooren, grinnikte de duivel, en zoo zal het geschieden dat mijn rijk spoedig in getal zal aan groeien! In naam van den machtigen God, riep Ildegrim, bezweer ik u te verklaren door welk middel mijne dochter van uwe helsche macht kan verlost worden! - Noem haar niet uwe dochter, antwoordde Satan, want mij behoort ze, mij alleen! Eene macht, sterker dan de mijne dwingt mij nochthans op uwe vraag te antwoorden. Weet derhalve dat zij kan gered worden zoo een Christen ridder voor haar in 't strijdperk wil treden tegenover mij, niet omdat hij haar bemint of haar tot vrouw begeert, maar alleen uit vriendschap, uit Christene naastenliefde en uit medelijden. Deze beschermer en verdediger moet zij gevonden hebben alvorens het middernacht geslagen heeft op den dag dat zij haar twintigste jaar bereikt; verstrijkt dit uur zonder dat iemand zich harer aangetrokken heeft, dan hoort zij mij toe zonder dat nog iets tot hare redding beproefd kan worden. Satan hield op met spreken en verdween. Zijn noodlottige invloed echter deed zich steeds gevoelen. De onderdanen mijns vaders, eerst zoo verkleefd aan hunen Vorst, stonden tegen hem op en een oproer brak los waarvan Mansour gebruik maakte om het rijk te overrompelen. De koning van Georgie zond een sterk leger ter verdediging mijns vaders, doch dit leger werd verslagen en mijn vader sneuvelde op het slagveld. Mijne moeder volgde hem weldra in het graf. Een oude dienaar voerde ons weg uit het land waar onze familie door zooveel rampen | |
[pagina 191]
| |
geteisterd werd en, na zekeren tijd zwervens, kwamen wij in Bohemen te recht. Zitzka, besloot Satanaïs, verteldeGa naar voetnoot(1) mij wat gij komt te hooren; hij vernam dat alles van den ouden dienaar, die ons uit het Oosten gevolgd had. Mijne zuster was in een klooster getreden en ik zette mijn zwervend leven voort op zoek naar den edelmoedigen kampioen die mijn verdediger zou wezen. Reeds begon ik te wanhopen, want mijn twintigste jaar zal ik weldra bereiken en nog niemand had ik ontmoet die mijne verdediging kon of wilde op zich nemen. Toen ontmoette ik u in 't legerkamp der Bohemers waarbij ik mij sedert verscheidene jaren had aangesloten. Aanstonds ontwaakte weer in mijn hart het gevoel der zoete hoop, en de Hemel zegt mij dat die hoop niet ijdel is! |
|